II Praag
Het beeld dat Hellinga in Messen van Praag gaf vond ik origineel, tenminste het week sterk af van wat in die tijd gebruikelijk was. In de media waren de communisten meestal net zo slecht als de nazi’s. Dat beeld werd voortdurend bevestigd, ook John Banville ontneemt de lezer van Praag (Prague Pictures, 2003) meteen alle hoop op een frisse kijk. Hij onderdrukt elke neiging tot het ontwikkelen van een eigen oordeel met: ‘-de meeste clichés over het communistische bewind bleken op een moedeloos makende manier te kloppen-‘.
Het meest treffend werd zijn oordeel aan de hand van architectuur bevestigd. Architectuur diende er enkel toe om de mens te deprimeren en te kleineren. ‘Ons hotel, waarvan de naam me niet te binnen wil schieten, bleek een grote, naargeestige kubus van beton en stoffig glas in een onopvallende straat die ik tijdens mijn volgende bezoeken aan de stad geen enkele keer heb kunnen terugvinden. Het was ergens in de buurt van het Wenceslasplein.’ Het gaat nog even verder over hoe bot de hotelgasten worden behandeld, maar dat ligt voor de hand.
Als architectuurhistoricus en als auteur van Het reële paradijs – socialistische architectuur en stedenbouw in Praag 1948-1989 (Leiden 2009) spitste ik natuurlijk meteen mijn oren en probeerde te achterhalen over welk hotel Banville het dan wel had.
Dat de naam van een hotel jaren later niet herinnerd kan worden is tot daar aan toe, maar gemakzuchtig is het wel om niet eens een poging te ondernemen die te achterhalen. Het zal wel de literaire truc zijn die de literator Banville hier in zijn non-fiction toepast: het zich niet meer herinneren van een hotelnaam is natuurlijk een uiting van de diepste minachting. Ik kan me dat soort dingen ook zelden herinneren, bovendien onderneem ik acties impulsief en moet daarom achteraf reconstrueren waar ik ben geweest, met succes meestal. Nu moest ik zelf op zoek naar een betonnen kubus nabij het Wenceslasplein.
Met de aanwijzing ‘in de buurt van het Wenceslasplein’ diende eerst het gebied afgebakend te worden. Laat ik het ruim nemen door delen van Karlín, Žižkov Vinohrady, Nové mĕsto, Staré mĕsto en Josefov als in de buurt van het plein te beschouwen. Tijdens de voorbereiding van mijn architectuurgids heb ik veel hotels verzameld uit de periode 1948-1989 en de hotels die het predikaat ‘in de buurt van’ verdienen zijn Hotel Forum (nu Corinthia Towers), Hotel Panorama (nu Corinthia Panorama Hotel), Hotel ROH (nu Hotel Pyramida), Parkhotel, Interhotel, Olympik en de naast elkaar gelegen Hotel Interkontinental (nu Hotel Intercontinental) en Hotel Prezident dat toen Hotel Budovatel heette. De meeste vind ik te ver verwijderd van het Václavské námĕstí (Wenceslasplein) en bovendien voldoen ze niet aan Banvilles beschrijving. Eigenlijk kan het maar om twee hotels gaan: Hotel Interkontinental (nu Hotel Intercontinental) en Hotel Budovatel (nu Prezident). Deze hotels zijn werkelijk in de buurt en ze hebben iets weg van een kubus en zijn grotendeels van beton. De andere hotels zijn weliswaar ook vooral van beton, maar daarin zijn eerder torens ofwel rechtop staande platen te herkennen, in vaktermen ‘slabs’ genoemd. Wanneer het inderdaad gaat om deze hotels is de veroordeling van Hotel Interkontinental en Hotel Budovatel opmerkelijk, omdat de communisten de Praagse hotels in het algemeen en deze in het bijzonder opvatten als prestigeobjecten en onderhavige hotels hebben in de verte wel iets van een kubus, maar zijn toch zeer zorgvuldig en met liefde ontworpen en gebouwd.
Eentonig, saai, kolossaal of kleurloos kunnen de gevels zeker niet genoemd worden, ook al is er ruim gebruik gemaakt van beton en glas. Het zijn topstukken uit het repertoire van het brutalisme dat een aftakking was van het functionalisme en streefde naar afwisselende gevels, een zachte overgang van binnen en buiten, een grote variatie in materiaalgebruik en een menselijke schaal. K. Filsak, K. Bubeníček, J. Šrámek, J. Švec en V. Hacmac verwezenlijkten de hotels in de jaren 1967-1974, de tijd van de Praagse lente, de inval door de Warschaupactlanden en de normalisatie.
Hotel Interkontinental was bestemd voor diplomaten en Amerikaanse toeristen en moest dan ook tegemoet komen aan hun hoge eisen. Volgens Amerikaanse investeerders moest het hotel in een historiserende stijl worden gebouwd, omdat dat beter zou passen bij de in een historiserende stijl opgetrokken wijk Josefov. De architecten onder leiding van Karel Filsak wisten die eis te omzeilen. In plaats van historiserend te bouwen verwijst de erkerindeling van de gevel aan de rivierzijde naar het Medical Research Laboratories (1957-1965) van Universiteit van Philadelphia van Louis Kahn.
Naast Intercontinental staat Hotel Prezident dat toen Hotel Budovatel heette. Ook bij dit hotel waren Karel Filsak en Václav Hacmac betrokken en dat is te zien. Met dezelfde materialen creëerden zij een andere compositie. Een belangrijk verschil is de horizontale geleding van bruine en decoratieve tegels die de verdiepingen in verschillende hoogtes verdeelt. Het gebouw heeft twee opvallende elementen. In het ontwerp is een betonnen kunstwerk geïntegreerd en de opvallende bovenverdieping is schuin op het gebouw aangebracht. Intercontinental en Prezident zijn onmogelijk als naargeestige kubussen te betitelen.
Het blindelings veroordelen van elk gebouw dat in 1948-1989 gebouwd is, getuigd van vooringenomenheid en kortzichtigheid. De meeste mensen trappen in de val als ze niet weten uit welke periode een gebouw stamt, maar het wel tot typerende grauwe communistische architectuur veroordelen.
Blijft de vraag: waarom ging Banville niet, net als Sid Stefan, naar Hotel Evropa, als hij contemporaine architectuur niets vindt?
Een ander fenomeen is het kokhalzend beschrijven van de Tsjechoslowaakse keuken. Daarover wordt nog altijd op kleine schaal geklaagd. Nu wil het geval dat elk land of elke regio zo zijn gewoontes, voorkeuren en methodes heeft. De Chinese keuken als niet smaakvol kenschetsen, zegt weinig over de kwaliteit van die keuken zelf. De Slavische keuken gebruikt veelal aardappelen, vlees en een beetje groente, meestal bestaande uit verscheidene koolsoorten. Dit alles wordt als een soort stoofschotel toebereid en dat wordt als vet en doorgekookt ervaren. Banville verontschuldigt zich dan ook dat hij een onsmakelijk onderwerp moet aanroeren.
Banville heeft op vele plekken op de wereld slecht gegeten. Hij kan dan ook concluderen dat de Tsjechische keuken niet beter is dan die van Beieren. Hij verontschuldigt zich meteen hiermee Beieren beledigd te hebben. Sid Stefan daarentegen beschrijft een restaurant als gezellig, ‘De stenen muren waren versierd met veel wandschilderingen van etende en drinkende lieden, en aan de tafels daaronder werd weliswaar nog niet gegeten, maar iedereen had, net als op die schilderingen, een bierpint voor zich staan en er heerste een geanimeerde stemming.’ Nergens beschrijft Sid een maaltijd of het nuttigen van een maaltijd in een restaurant. Dat komt pas bladzijden later.
In het zicht van de ontknoping merkt geheim agent Jiří Sbrntc op hoe miserabel het eten in Praag was. De schrijver ofwel Sid Stefan plaatst tussen haakjes zijn reactie op die opmerking ‘(Wat niet waar was)’ Op zich sla je met deze onbeargumenteerde en terloopse opmerking van een romanfiguur de vijanden niet de wapens uit handen, maar daar staat tegenover dat het Tsjechische eten tijdens het communisme weliswaar niet iets voor de fijnproever was, alleen daaraan waren de communisten niet de schuld. Nog steeds is aan een slechte Tsjechische maaltijd te komen, zoals in Nederland of Frankrijk respectievelijk aan slechte Nederlandse en Franse maaltijden te komen valt.
Van Stefan komen we iets te weten over het straatbeeld.
‘De mensen op straat waren misschien eentonig gekleed, maar ze zagen er beslist niet armoedig uit. (…) Vooral de jongeren probeerden zich modern en westers te kleden. De meisjes maakten veel werk van hun kapsels en het aantal jongeren dat blue-jeans droeg, was niet te tellen.’ Ook op een ander niveau weet Stefan iets informatiefs te zeggen.
‘Van de politie was overigens weinig te merken. De mensen die ik tegenkwam, maakten ook geen teneergeslagen indruk. Waarom zouden ze ook? Ik merkte weer eens hoezeer ik zelf ook onder de invloed van het geleuter in de kranten stond. Ook in een dictatuur gaat het dagelijks leven immers verder. Mensen raken bijvoorbeeld verliefd, ook al mogen ze niet studeren, of in het buitenland met vakantie gaan, en zelfs al zit de helft van hun familie in de gevangenis. En verliefden die samen op straat lopen, lachen nu eenmaal.’
Banville gaat van een statisch beeld en dan ook nog slechts in zwart-wit uit. In Praag is hij alleen om kunst te smokkelen. Op een avond krijgt hij te zien waar het om gaat: zwart-wit foto’s van Josef Sudek (1896-1976), de grootste fotograaf in de periode van de jaren twintig tot en met zeventig. Deze status wist hij te bereiken ondanks zijn geamputeerde arm als gevolg van een ontploffing tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een weldoenster hielp hem om aan de Grafische Academie van Praag een opleiding tot professioneel fotograaf te volgen. Na zijn afstuderen in 1924 betrok hij een fotostudio in de straat Újezd waar hij ook ging wonen. De studio, tenminste de herbouw van het afgebrande tuinhuis, is nog altijd te bezoeken en doet dienst als tentoonstellingsruimte, vooral van Sudeks werk. Aan het einde van de jaren veertig vond Sudek bij het huisvuil een Kodak panoramic uit 1894, een onmogelijk fototoestel waarmee hij wereldroem zou vergaren.
De eenarmige fotograaf moest het grote en zware apparaat meester zien te worden, iets wat door de twee sluitertijden een verzoeking was. Lastiger
wellicht was het verwisselen van de fotorollen. Ze waren snel vol en konden dan ook nog eens alleen in een donkere kamer worden verwisseld. Een bevriende textielkunstenares maakte voor hem een lichtdichte zak, waarin hij met fotoapparaat en al kon stappen om ter plekke de rollen te verwisselen. Begin jaren vijftig was hij het apparaat machtig.
Hoe hij in de donkere kamer te werk ging is onbekend, wat hem erg geheimzinnig maakte. Hij mengde in elk geval zelf zijn ontwikkelaar en fixeer, waarbij hij zich niet aan voorgeschreven maatverhoudingen hield, maar afging op zijn ervaring en instinct. Elke afdruk die hij maakte was uniek en onvervangbaar. Banville was in Praag om een stuk of dertig van dergelijke afdrukken het land uit smokkelen.
Hoewel hij de naam Sudek nooit had gehoord en volsagen onbekend met zijn werk was, doorzag Banville meteen het meesterschap van Sudek. De foto’s werden voor hem het symbool van Praag. De beelden van Sudek versmolten zich zozeer met wat hij met zijn eigen ogen had gezien dat hij niet meer wist wat van wie was. Ook de communistische leiders waren overtuigd van Sudeks excellente werk. Sudek maakte tijdens het communisme zijn beste werk en dat werd in boekvorm uitgegeven: Praha Panoramatická (1959), maar ook werkte hij aan belangwekkende reeksen: Verdwenen standbeelden (1952-1970), Mijn studioraam (1940-1976) en Een wandeling door mijn tuin (1940-1976). Het was werk dat hem onderscheidingen opleverde. In 1961 kreeg hij de titel Kunstenaar van verdienste en in 1966 de Orde van de arbeid. Unaniem was de lof desalniettemin niet. Volgens zijn criticasters hield Sudek zich afzijdig van het gewone leven en werd hij gezien als een romanticus. Daarentegen prijst Banville hem als de kunstenaar die de werkelijkheid uitvond. Het echte leven valt alleen in kunst te herkennen. Hij haalt dan ook Nabokov aan: Kunst schépt leven, schept interesse, schept betekenis. Door Sudeks lens zag Banville het Praag van de jaren vijftig, de meest stalinistische periode, maar, zoals gezegd, Sudek stond naast het gewone leven en was een romanticus.
Inmiddels zitten we met drie observaties van de communistische tijd. Op de eerste plaats die van de fictieve held en antiheld die in de eerste persoon een spannend verhaal over het smokkelen van dollars naar Praag en over neonazi’s vertelt. Dan de Ierse schrijver die een reportage schreef over zijn reis naar Praag, waaraan hij een spannend element toevoegde, die van de kunstsmokkel. En tot slot het Praag gezien door de lens van de camera van Sudek. Aan wie hebben we het meeste?
Na vijf jaar Praag heb ik natuurlijk mijn eigen waarnemingen en indrukken, gebaseerd op wat de tv van nu uitzendt. Nog altijd worden kinderprogramma’s, tv-series, vermaaksprogramma’s en wat al niet uitgezonden die tijdens het communisme gemaakt zijn. Ik moet zeggen op die kwaliteit mag men in het westen jaloers zijn. De tv van toen registreerde natuurlijk evenmin het gewone leven. Dat lukt de tv nooit, omdat het aan zijn eigen wetten moet voldoen, ook al zouden we iets van de buitenwereld door middel van documentaires en interviews moeten leren. De vraag blijft hoe reëel dat beeld is? Het zal wel zijn als overal en altijd, er zijn net zoveel realiteiten als waarnemers. Het verleden is diffuus en veelzijdig en daarover durft een romanfiguur zich het meest vrij te uiten.
Bijna vijf jaar in Praag! Hoogste tijd om de ervaringen die ik ogedaan heb te delen. Het blog 'Praag door en door' is uitdrukking van mijn liefde en fascinatie voor deze Midden-Europese metropool, maar ook de ergenissen en teleurstellingen komen aan bod. Het blog heeft de titel 'Praag door en door' omdat het het resultaat is van mijn vele tochten door de stad. Praag gaat door het hart. TEKSTEN EN FOTO'S ZIJN EN BLIJVEN EIGENDOM VAN ALBERT GIELEN!
vrijdag 29 april 2011
vrijdag 22 april 2011
De stad in het boek 1
Het geheugen liegt en bedriegt, tenminste, dat van mij; ik noem het dan ook mijn geleugen. Veel steden heb ik bezocht, omdat boeken me er nieuwsgierig naar hadden gemaakt. Zo had De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo me naar Antwerpen gelokt, Alfred Döblin met Berlin Alexanderplatz (waarvan Rainer Werner Fassbinder een overdonderende tv-serie gemaakt heeft) naar Berlijn en Wenen was door Gerben Hellinga, maar ook wel door Graham Greene, op mijn verlanglijstje terecht gekomen. De Praagse literatuur ben ik pas gaan lezen toen ik Praag al had bezocht. Sinds ik in Praag woon ben ik van plan Wenen te bezoeken om eindelijk eens mijn voornemen in te lossen, maar door in Praag te gaan wonen had ik al iets ingelost.
I Wenen
De Hellinger-omnibus (1979), met daarin de Sid Stefan-triologie, van Gerben Hellinga heeft alle verhuizingen en de daarbij behorende saneringen overleefd. Ik had het boek zelfs zorgvuldig in de verhuisdozen die naar Praag moesten gestopt, met de bedoeling in mijn nieuwe woonplaats de detective Messen weer tot me te nemen als voorbereiding op een uitstapje naar Wenen. Nu ik toch zo dicht bij Wenen kwam te wonen moest ik toch eindelijk eens ter plekke gaan kijken wat in Messen van de couleur locale en de sfeer van de Koude oorlog overgebleven waren, bovendien had Wenen veel met Praag te maken.
De meeslepende couleur locale en de typische Koude oorlogssfeer, zoals ik me dat herinnerde, deed me weliswaar naar Wenen verlangen, maar leidde niet tot een accurate beslissing om de reis te ondernemen. Ik had mijn handen vol aan Praag. De jarenlange sluimerstand versprong op een willekeurige dag; eindelijk voegde ik de daad bij het verlangen. Met boek en plattegrond toog ik naar Hlavní nádraží, het centraal station van Praag, dat ik bij elk bezoek mooier ga vinden.
Mijn bewondering begon pas echt toen ik er urenlang rondhing om op mijn toenmalige vriendin te wachten. Ze was aan het terugkomen van een tournee door Frankrijk en Duitsland met een orkest waarin zij cello speelde. De tijd die door haar steeds uitgestelde aankomst vrijkwam, doodde ik met verkenningstochten door het uit twee delen bestaande station. Het oudste gedeelte werd in de periode 1900-1909 naar een ontwerp van Josef Fanta in Sezession gebouwd, een stijl die vanuit Wenen naar Praag was overgewaaid. Na 1918 werd het Keizer Franz Josephstation hernoemd naar de president van de Verenigde Staten die het Tsjechoslowaakse onafhankelijkheidsstreven had ondersteund, Station President Wilson. De Duitse bezetter maakte daar natuurlijk snel een einde aan en nadat de Duitsers verjaagd waren en de communisten hun macht geconsolideerd hadden, bleef het Centraal station Praag, al zijn er gekken die het naar Ronald Reagan willen vernoemen.
In de jaren zeventig kwam een zesbaans doorgangsweg vlak voor het oude station te liggen en nu men toch de boel op zijn kop aan het zetten was, werd meteen ook maar het station uitgebreid. De doorgangsweg ging Vítězného února, Februarioverwinning, heten en vormde het dak van de stationsuitbreiding van A. Šrámková, J. Šrámek, J. Danda en J. Bočan (1970-1977). Bovengronds was de vernieuwing een botte ingreep, omdat het oude station veel aan monumentaliteit verloor, maar onder het wegdek is de aansluiting van het nieuwe op het oude onopvallend gedaan. Hoe subtiel het gedaan is, is te zien in de oude hal waar het trapgat vanwaar vroeger een trappartij naar de doorgang onder de rails voerde nu een visuele verbinding tussen oud en nieuw vormt. Onderweg naar de perrons wordt hier de hedendaagse treinreiziger een blik in de oude hal gegund. Het zijn dergelijke subtiliteiten die de leidende architect Alena Šrámková in 2008 een medaille van verdienste opleverden.
In deze omgeving moest ik wat tijd zien te overbruggen, maar deze keer kon ik me in Messen verdiepen. Het eerste wat ik als aanknopingspunt in het boek vond, was het Weense adres van hoofdpersoon Sid Stefan, Penzingerstrasse 5. In de schommelende trein keek ik op mijn plattegrond of het om een werkelijk bestaand adres ging. Dat ging goed. Het betrof een straat vlakbij Slot Schönbrunn, waar Sid weleens in de tuinen ging wandelen. De eerste stap in de Weense werkelijkheid was gezet. Zelfs de beschrijving leek zo op het eerste zicht met de informatie die ik uit mijn plattegrond kon opmaken te kloppen. Maar zo’n plattegrond kon ook de auteur tot bron gediend hebben.
Terwijl ik Wenen naderde en mijn lectuur vorderde, begon ik te beseffen dat ik over Wenen verder weinig wijzer werd. Eigenlijk was er zelfs niets wat mijn reis naar Wenen rechtvaardigde, niets wat overeenkwam met mijn geheugen. Ik moest de inhoud van een boek met een andere titel in mijn hoofd opgeslagen hebben. Het boek had me juist zo aangesproken omdat het zo’n speciale sfeer had door de speciale positie die het tijdens de Koude oorlog innam. Wenen lag dichtbij het stevig gesloten Tsjechoslowakije en het iets minder hermetische Hongarije. Vluchtelingen en spionnen bepaalden de sfeer van de schijnbaar zo ingedommelde voormalige Habsburgse hofstad. Helaas had Messen niets van de boeken van John le Carré, Frederick Forsyth of de Third man van Graham Greene. Dat nam niet weg dat ik dapper doorlas, ik had toch niets anders bij me.
Bij herlezing lijkt het soms om een compleet ander boek te gaan. Zo kwam ik niet alleen niets te weten over Wenen, maar stuitte daarentegen op een reis van Sid Stefan naar Praag om er dollars af te leveren. Ik kon me niets meer van deze passages herinneren. Op zich is dat een voordeel bij het herlezen van een detective, maar dat ik niet meer wist dat die dollars naar Praag gesmokkeld moesten worden, was me op dementerende wijze ontschoten. Nota bene de stad waar ik vol overtuiging was gaan wonen, een beslissing die ook nog eens ingegeven was door mijn Oostblokfascinatie en mijn poging om na te voelen hoe het leven tijdens het communisme was. Dat ik Wenen en Praag met elkaar verwisseld had, was volledig uitgesloten. Nog voordat ik in beide steden geweest was, wist ik het verschil al. Dat verschil kwam ook wel tot uitdrukking in Messen, om te beginnen bij de grensovergang.
In de jaren negentig vond ik de grensovergang tussen Duitsland en Tsjechoslowakije en later Tsjechië nog altijd beangstigend. Er viel weinig te vrezen, maar er was in mijn hoofd toch een zweem van willekeur en starheid uit het verleden blijven hangen. De landelijke wegen met aan weerszijden kersenbomen die door de talloze dorpjes kronkelden maakten dat natuurlijk weer goed, totdat de economie begon te bloeien en er een lint van vrachtwagens door het glooiend landschap trok en om dat weer op te lossen werd het land uiteengeregen door anonieme snelwegen. In de tijd van de held Sid Stefan was er nauwelijks verkeer, wel een wegomlegging en die deed hem veel tijd verliezen, zodanig dat hij zich pas in de middag bij de receptie van Hotel Evropa kon melden. In het Sezession-gebouw, waarvan het oorspronkelijke interieur behouden gebleven is, werd hij door een receptioniste met een beminnelijke glimlach onthaald en in het Engels met een Amerikaans accent toegesproken. Dit week sterk af van de gebruikelijke berichten uit het Oostblok.
Toen ik nog maar net in Praag woonde, had ik een boek van de Ierse schrijver John Banville gelezen, waarin en heel andere sfeer geschetst werd. Zodra ik thuis was, moest ik dat ook maar weer eens lezen, maar voorlopig las ik in Messen door. Over het spannende gehalte wil ik niet oordelen. Ik werd te veel afgeleid door het neonazistische element in de plot. Dat had ik niet verwacht en er nog minder op gehoopt, omdat ik iets subtiels over de strijd tussen het kapitalisme en het communisme wilde lezen. In Wenen las ik niet alleen een deel van Hellinga’s oeuvre maar maakte ook lange wandeltochten door de stad en zijn musea.
Wordt vervolgd
I Wenen
De Hellinger-omnibus (1979), met daarin de Sid Stefan-triologie, van Gerben Hellinga heeft alle verhuizingen en de daarbij behorende saneringen overleefd. Ik had het boek zelfs zorgvuldig in de verhuisdozen die naar Praag moesten gestopt, met de bedoeling in mijn nieuwe woonplaats de detective Messen weer tot me te nemen als voorbereiding op een uitstapje naar Wenen. Nu ik toch zo dicht bij Wenen kwam te wonen moest ik toch eindelijk eens ter plekke gaan kijken wat in Messen van de couleur locale en de sfeer van de Koude oorlog overgebleven waren, bovendien had Wenen veel met Praag te maken.
De meeslepende couleur locale en de typische Koude oorlogssfeer, zoals ik me dat herinnerde, deed me weliswaar naar Wenen verlangen, maar leidde niet tot een accurate beslissing om de reis te ondernemen. Ik had mijn handen vol aan Praag. De jarenlange sluimerstand versprong op een willekeurige dag; eindelijk voegde ik de daad bij het verlangen. Met boek en plattegrond toog ik naar Hlavní nádraží, het centraal station van Praag, dat ik bij elk bezoek mooier ga vinden.
Mijn bewondering begon pas echt toen ik er urenlang rondhing om op mijn toenmalige vriendin te wachten. Ze was aan het terugkomen van een tournee door Frankrijk en Duitsland met een orkest waarin zij cello speelde. De tijd die door haar steeds uitgestelde aankomst vrijkwam, doodde ik met verkenningstochten door het uit twee delen bestaande station. Het oudste gedeelte werd in de periode 1900-1909 naar een ontwerp van Josef Fanta in Sezession gebouwd, een stijl die vanuit Wenen naar Praag was overgewaaid. Na 1918 werd het Keizer Franz Josephstation hernoemd naar de president van de Verenigde Staten die het Tsjechoslowaakse onafhankelijkheidsstreven had ondersteund, Station President Wilson. De Duitse bezetter maakte daar natuurlijk snel een einde aan en nadat de Duitsers verjaagd waren en de communisten hun macht geconsolideerd hadden, bleef het Centraal station Praag, al zijn er gekken die het naar Ronald Reagan willen vernoemen.
In de jaren zeventig kwam een zesbaans doorgangsweg vlak voor het oude station te liggen en nu men toch de boel op zijn kop aan het zetten was, werd meteen ook maar het station uitgebreid. De doorgangsweg ging Vítězného února, Februarioverwinning, heten en vormde het dak van de stationsuitbreiding van A. Šrámková, J. Šrámek, J. Danda en J. Bočan (1970-1977). Bovengronds was de vernieuwing een botte ingreep, omdat het oude station veel aan monumentaliteit verloor, maar onder het wegdek is de aansluiting van het nieuwe op het oude onopvallend gedaan. Hoe subtiel het gedaan is, is te zien in de oude hal waar het trapgat vanwaar vroeger een trappartij naar de doorgang onder de rails voerde nu een visuele verbinding tussen oud en nieuw vormt. Onderweg naar de perrons wordt hier de hedendaagse treinreiziger een blik in de oude hal gegund. Het zijn dergelijke subtiliteiten die de leidende architect Alena Šrámková in 2008 een medaille van verdienste opleverden.
In deze omgeving moest ik wat tijd zien te overbruggen, maar deze keer kon ik me in Messen verdiepen. Het eerste wat ik als aanknopingspunt in het boek vond, was het Weense adres van hoofdpersoon Sid Stefan, Penzingerstrasse 5. In de schommelende trein keek ik op mijn plattegrond of het om een werkelijk bestaand adres ging. Dat ging goed. Het betrof een straat vlakbij Slot Schönbrunn, waar Sid weleens in de tuinen ging wandelen. De eerste stap in de Weense werkelijkheid was gezet. Zelfs de beschrijving leek zo op het eerste zicht met de informatie die ik uit mijn plattegrond kon opmaken te kloppen. Maar zo’n plattegrond kon ook de auteur tot bron gediend hebben.
Terwijl ik Wenen naderde en mijn lectuur vorderde, begon ik te beseffen dat ik over Wenen verder weinig wijzer werd. Eigenlijk was er zelfs niets wat mijn reis naar Wenen rechtvaardigde, niets wat overeenkwam met mijn geheugen. Ik moest de inhoud van een boek met een andere titel in mijn hoofd opgeslagen hebben. Het boek had me juist zo aangesproken omdat het zo’n speciale sfeer had door de speciale positie die het tijdens de Koude oorlog innam. Wenen lag dichtbij het stevig gesloten Tsjechoslowakije en het iets minder hermetische Hongarije. Vluchtelingen en spionnen bepaalden de sfeer van de schijnbaar zo ingedommelde voormalige Habsburgse hofstad. Helaas had Messen niets van de boeken van John le Carré, Frederick Forsyth of de Third man van Graham Greene. Dat nam niet weg dat ik dapper doorlas, ik had toch niets anders bij me.
Bij herlezing lijkt het soms om een compleet ander boek te gaan. Zo kwam ik niet alleen niets te weten over Wenen, maar stuitte daarentegen op een reis van Sid Stefan naar Praag om er dollars af te leveren. Ik kon me niets meer van deze passages herinneren. Op zich is dat een voordeel bij het herlezen van een detective, maar dat ik niet meer wist dat die dollars naar Praag gesmokkeld moesten worden, was me op dementerende wijze ontschoten. Nota bene de stad waar ik vol overtuiging was gaan wonen, een beslissing die ook nog eens ingegeven was door mijn Oostblokfascinatie en mijn poging om na te voelen hoe het leven tijdens het communisme was. Dat ik Wenen en Praag met elkaar verwisseld had, was volledig uitgesloten. Nog voordat ik in beide steden geweest was, wist ik het verschil al. Dat verschil kwam ook wel tot uitdrukking in Messen, om te beginnen bij de grensovergang.
In de jaren negentig vond ik de grensovergang tussen Duitsland en Tsjechoslowakije en later Tsjechië nog altijd beangstigend. Er viel weinig te vrezen, maar er was in mijn hoofd toch een zweem van willekeur en starheid uit het verleden blijven hangen. De landelijke wegen met aan weerszijden kersenbomen die door de talloze dorpjes kronkelden maakten dat natuurlijk weer goed, totdat de economie begon te bloeien en er een lint van vrachtwagens door het glooiend landschap trok en om dat weer op te lossen werd het land uiteengeregen door anonieme snelwegen. In de tijd van de held Sid Stefan was er nauwelijks verkeer, wel een wegomlegging en die deed hem veel tijd verliezen, zodanig dat hij zich pas in de middag bij de receptie van Hotel Evropa kon melden. In het Sezession-gebouw, waarvan het oorspronkelijke interieur behouden gebleven is, werd hij door een receptioniste met een beminnelijke glimlach onthaald en in het Engels met een Amerikaans accent toegesproken. Dit week sterk af van de gebruikelijke berichten uit het Oostblok.
Toen ik nog maar net in Praag woonde, had ik een boek van de Ierse schrijver John Banville gelezen, waarin en heel andere sfeer geschetst werd. Zodra ik thuis was, moest ik dat ook maar weer eens lezen, maar voorlopig las ik in Messen door. Over het spannende gehalte wil ik niet oordelen. Ik werd te veel afgeleid door het neonazistische element in de plot. Dat had ik niet verwacht en er nog minder op gehoopt, omdat ik iets subtiels over de strijd tussen het kapitalisme en het communisme wilde lezen. In Wenen las ik niet alleen een deel van Hellinga’s oeuvre maar maakte ook lange wandeltochten door de stad en zijn musea.
Wordt vervolgd
vrijdag 15 april 2011
Arnošt Lustig
Net voordat de liftdeur dichtschoof stak iemand zijn arm door de opening. Zodra het kon hupte een kalende man met pretoogjes de volle lift in. Dagmar begon meteen tegen hem te praten en stelde me aan hem voor. Dit was nu Arnošt Lustig. Meteen herkende ik hem van de boekomslagen, waarop zijn ondeugende blik omkranst leek te worden door een grijs kapsel dat wel wat weg had van de vleugels van een engel. Zijn gezicht had ook op de achterflap van een Nederlandse vertaling geprijkt, De reis van Katharina Horowitz. Het was in Nederland maar bij een vertaalde roman gebleven; zijn werk sloeg bij ons niet aan, Arnošt Lustig was in Nederland niet tot leven gekomen. In zijn vaderland Tsjechië en vele andere landen wel. Die dag werd hem de Franz Kafkaprijs 2008 overhandigd, de Tsjechische Nobelprijs voor literatuur.
Dagmar had me mee naar de plechtigheid gevraagd. Auteurs die de Franz Kafkaprijs krijgen tellen mee, ook internationaal; Arnošt Lustig werd dan ook voor de aanstaande Nobelprijswinnaar gehouden. Eerdere en latere winnaars van de prijs zijn onder andere Václav Havel, Peter Handke, Philip Roth, Harold Pinter, Elfriede Jelinek. Als je één prijs krijgt volgen er meer. Terwijl we met de lift opstegen beloofde Arnošt Lustig om met ons het glas te heffen, zodra het officiële gedeelte achter de rug was. Ik weet niet meer op welke verdieping we in het Oude raadhuis aan het Oude stadsplein uitstapten, maar ik vermoed de tweede. De vierde ken ik van de architectuurzaal waar vaak tentoonstellingen te zien zijn. Op de verdieping waar we uitstapten is een grote representatieve zaal, een perfect decor voor deze gelegenheid. Niet alleen voor deze gelegenheid, maar zeker ook in verband met de naamgever van de prijs. Franz Kafka was enkele meters van het raadhuis geboren en een groot deel van zijn leven had zich op en om het plein afgespeeld. Ik hoefde maar uit het raam te kijken om hem te kunnen zien.
De zaal was bomvol. Voor het internationale gezelschap was er de mogelijkheid om met een oortje naar de verschillende vertalingen te luisteren. Arnošt Lustig was van geboorte Tsjech, had in verschillende concentratiekampen gezeten, had in Israël gewoond, was in de Verenigde Staten literatuurprofessor geweest en na zijn emeritaat weer in Praag komen wonen. Er zou in verschillende talen gesproken worden. Fotografen en cameraploegen verdrongen zich bij de ingang. De in Nederland onverkoopbare auteur had hier een status op te houden.
De drie toespraken die we te verwerken kregen duidden zijn werk, zijn leven en zijn persoon. Het dankwoord van Arnošt Lustig strookte met de verwachting die zijn pretoogjes gewekt hadden; hij had het laatste uur meer over zichzelf geleerd dan in de ruim tachtig jaar dat zijn leven nu toch al had geduurd. Zijn leeftijd weerhield hem er allerminst van om tijdens de receptie liederen te zingen en het glas te heffen, bij voorkeur met de dames, maar vooral met Dagmar. Zijn liefde voor vrouwen heeft geleid tot het boekje O ženách, dat hij in samenwerking met de voorzitter van het Franz Kafkagenootschap, Markéta Mališová, samenstelde. Helaas zal zijn voorlaatste boek ook al niet in het Nederlands worden vertaald.
Na de uitreiking van de internationale Franz Kafkaprijs zag ik Arnošt Lustig regelmatig op de Tsjechische tv. Een documentaire waarin hij met zijn zoon en kleinzoon de route van zijn deportatie in de Tweede Wereldoorlog volgt, was de ontroerendste. De film werd dan ook na zijn overlijden herhaald. Ik had in de krant al eens gelezen dat hij leukemie had, maar dat verhinderde niet dat hij tijdens de presentatie van Dagmars boek over seks en liefde de harten van de dames wist te veroveren door wat Sinatra-songs ten gehore te brengen. Het was ontroerend en hoopgevend, dit toonbeeld van onsterfelijkheid.
Na zijn dood werden veel programma’s aan hem gewijd, documentaires over hem herhaald en verfilmingen opnieuw uitgezonden. Daaronder Modlitba pro Kateřinu Horovítzovou (Het gebed voor Kateřina Horovítzová, Tsjechoslowakije 1965), de verfilming van zijn ook in het Nederlands vertaalde en onverkoopbare roman. Een prachtige film uit de communistische tijd, sober, statisch, beklemmend, maar doeltreffend. Daar moet een mooi toneelstuk van te maken zijn. Zijn literaire prestaties, talrijke anekdotes en wat al niet werden aangehaald tijdens een openbare bijeenkomst op het Joodse kerkhof van Olšany, in het oosten van Praag. Het gebouw was propvol, ik stond in de hal wat te mijmeren totdat me te binnenschoot dat ik al een paar jaar het graf van Franz Kafka op dit kerkhof niet meer bezocht had. Ik besloot dit onmiddellijk goed te maken.
Het is altijd aangrijpend om bij de kegelvormige grafsteen van de familie Kafka te staan. De namen en de data van Franz Kafka’s zussen tonen aan dat zij minder geluk gehad hebben dan Arnošt Lustig. Ik dacht aan passages uit Kafka’s werk en keek naar de steentjes die bezoekers op zijn graf gelegd hadden, de briefjes die achter gelaten waren; ooit had ik er een compleet boek aangetroffen, waarschijnlijk van een schrijver die zo een beetje geluk wilde afdwingen. Ik ging weg toen andere mensen het graf naderden. Dat is zo het gebruik, met Kafka laat men elkaar alleen. Ik slenterde naar de bijeenkomst terug, maar zag dat de stoet met bloemen me tegemoet kwam. Om ze niet te hoeven passeren ging ik op een zijpad staan. Nu zag ik dat Dagmar er ook was. Zou Arnošt Lustig de dichtbundels van haar in huis gehad hebben? In haar jongere jaren had ze haar bundels opgeluisterd met naaktfoto’s van zichzelf. De foto’s had ik tijdens een literair programma op tv gezien en had er in menig antiquariaat al eens naar gezocht. Misschien zou de boekenkast van Arnošt Lustig het antiquarische aanbod met Dagmars bundels kunnen uitbreiden.
Ik sloot me aan het einde van de stoet aan en kwam bij het graf van Arnošt Lustig uit. Hij was eerder in kleine kring begraven. De berg bloemen werd verhoogd. Door het gedrang werden andere graven beschadigd. Ik vertrok en nam me voor om bij Arnošt Lustig langs te gaan zodra, net als bij Franz Kafka, de rust was ingetreden.
Dagmar had me mee naar de plechtigheid gevraagd. Auteurs die de Franz Kafkaprijs krijgen tellen mee, ook internationaal; Arnošt Lustig werd dan ook voor de aanstaande Nobelprijswinnaar gehouden. Eerdere en latere winnaars van de prijs zijn onder andere Václav Havel, Peter Handke, Philip Roth, Harold Pinter, Elfriede Jelinek. Als je één prijs krijgt volgen er meer. Terwijl we met de lift opstegen beloofde Arnošt Lustig om met ons het glas te heffen, zodra het officiële gedeelte achter de rug was. Ik weet niet meer op welke verdieping we in het Oude raadhuis aan het Oude stadsplein uitstapten, maar ik vermoed de tweede. De vierde ken ik van de architectuurzaal waar vaak tentoonstellingen te zien zijn. Op de verdieping waar we uitstapten is een grote representatieve zaal, een perfect decor voor deze gelegenheid. Niet alleen voor deze gelegenheid, maar zeker ook in verband met de naamgever van de prijs. Franz Kafka was enkele meters van het raadhuis geboren en een groot deel van zijn leven had zich op en om het plein afgespeeld. Ik hoefde maar uit het raam te kijken om hem te kunnen zien.
De zaal was bomvol. Voor het internationale gezelschap was er de mogelijkheid om met een oortje naar de verschillende vertalingen te luisteren. Arnošt Lustig was van geboorte Tsjech, had in verschillende concentratiekampen gezeten, had in Israël gewoond, was in de Verenigde Staten literatuurprofessor geweest en na zijn emeritaat weer in Praag komen wonen. Er zou in verschillende talen gesproken worden. Fotografen en cameraploegen verdrongen zich bij de ingang. De in Nederland onverkoopbare auteur had hier een status op te houden.
De drie toespraken die we te verwerken kregen duidden zijn werk, zijn leven en zijn persoon. Het dankwoord van Arnošt Lustig strookte met de verwachting die zijn pretoogjes gewekt hadden; hij had het laatste uur meer over zichzelf geleerd dan in de ruim tachtig jaar dat zijn leven nu toch al had geduurd. Zijn leeftijd weerhield hem er allerminst van om tijdens de receptie liederen te zingen en het glas te heffen, bij voorkeur met de dames, maar vooral met Dagmar. Zijn liefde voor vrouwen heeft geleid tot het boekje O ženách, dat hij in samenwerking met de voorzitter van het Franz Kafkagenootschap, Markéta Mališová, samenstelde. Helaas zal zijn voorlaatste boek ook al niet in het Nederlands worden vertaald.
Na de uitreiking van de internationale Franz Kafkaprijs zag ik Arnošt Lustig regelmatig op de Tsjechische tv. Een documentaire waarin hij met zijn zoon en kleinzoon de route van zijn deportatie in de Tweede Wereldoorlog volgt, was de ontroerendste. De film werd dan ook na zijn overlijden herhaald. Ik had in de krant al eens gelezen dat hij leukemie had, maar dat verhinderde niet dat hij tijdens de presentatie van Dagmars boek over seks en liefde de harten van de dames wist te veroveren door wat Sinatra-songs ten gehore te brengen. Het was ontroerend en hoopgevend, dit toonbeeld van onsterfelijkheid.
Na zijn dood werden veel programma’s aan hem gewijd, documentaires over hem herhaald en verfilmingen opnieuw uitgezonden. Daaronder Modlitba pro Kateřinu Horovítzovou (Het gebed voor Kateřina Horovítzová, Tsjechoslowakije 1965), de verfilming van zijn ook in het Nederlands vertaalde en onverkoopbare roman. Een prachtige film uit de communistische tijd, sober, statisch, beklemmend, maar doeltreffend. Daar moet een mooi toneelstuk van te maken zijn. Zijn literaire prestaties, talrijke anekdotes en wat al niet werden aangehaald tijdens een openbare bijeenkomst op het Joodse kerkhof van Olšany, in het oosten van Praag. Het gebouw was propvol, ik stond in de hal wat te mijmeren totdat me te binnenschoot dat ik al een paar jaar het graf van Franz Kafka op dit kerkhof niet meer bezocht had. Ik besloot dit onmiddellijk goed te maken.
Het is altijd aangrijpend om bij de kegelvormige grafsteen van de familie Kafka te staan. De namen en de data van Franz Kafka’s zussen tonen aan dat zij minder geluk gehad hebben dan Arnošt Lustig. Ik dacht aan passages uit Kafka’s werk en keek naar de steentjes die bezoekers op zijn graf gelegd hadden, de briefjes die achter gelaten waren; ooit had ik er een compleet boek aangetroffen, waarschijnlijk van een schrijver die zo een beetje geluk wilde afdwingen. Ik ging weg toen andere mensen het graf naderden. Dat is zo het gebruik, met Kafka laat men elkaar alleen. Ik slenterde naar de bijeenkomst terug, maar zag dat de stoet met bloemen me tegemoet kwam. Om ze niet te hoeven passeren ging ik op een zijpad staan. Nu zag ik dat Dagmar er ook was. Zou Arnošt Lustig de dichtbundels van haar in huis gehad hebben? In haar jongere jaren had ze haar bundels opgeluisterd met naaktfoto’s van zichzelf. De foto’s had ik tijdens een literair programma op tv gezien en had er in menig antiquariaat al eens naar gezocht. Misschien zou de boekenkast van Arnošt Lustig het antiquarische aanbod met Dagmars bundels kunnen uitbreiden.
Ik sloot me aan het einde van de stoet aan en kwam bij het graf van Arnošt Lustig uit. Hij was eerder in kleine kring begraven. De berg bloemen werd verhoogd. Door het gedrang werden andere graven beschadigd. Ik vertrok en nam me voor om bij Arnošt Lustig langs te gaan zodra, net als bij Franz Kafka, de rust was ingetreden.
Levenswandel 1 Aankomst
Aankomst
De trein uit Dresden komt altijd om 20.23 uur aan op station Holešovice. Elke laatste zondag van oktober of de eerste zondag van november ga ik naar dat station in het noorden van Praag om er tram 17 van 20.39 uur naar Národní divadlo (Nationaal theater) te nemen. Precies zoals toen ik vanuit Nederland definitief in Praag arriveerde. Ik hoop dan ook dat het weer dan vergelijkbaar met toen is, een koude nevel met gevaar voor nachtvorst. Dit ritueel heeft niets met heimwee te maken, maar alles met de euforie van de aankomst.
Met de aankomst kwam juist een einde aan de heimwee. Ik kende Praag als toerist en had in Nederland altijd heimwee naar Praag en in Praag nooit naar Nederland. Ik dacht de stad al een beetje te kennen, maar nu ik Pragenaar ben, weet ik dat ik toen niets wist. Het is maar 1000 kilometer oostelijker en zeker tegenwoordig is dat een peulenschilletje en is dan ook niet heroïsch of nieuwswaardig. En dat is precies het leuke. Goethe was nooit in Praag, hij correspondeerde wel met veel Pragenaars en was in totaal drie jaar in Bohemen, wat hem deed opmerken: Bohemen is een continent binnen het Europese continent.
Waarom ver reizen als er zo dichtbij al een ander continent ligt? In taal, ras, geschiedenis en tradities wijkt Tsjechië sterk af van de rest van Europa. Maar dat geldt wellicht voor heel Centraal- en Oost-Europa. Op een andere manier hetzelfde.
Iemand kan in een verkeerd lichaam geboren zijn, in een verkeerd milieu, of als verkeerd ras. Ik geloof dat ik in de verkeerde stad ben geboren.
Het wordt me vaak gevraagd. Ben je hier voor je werk? Of is het vanwege de liefde? Ja, ik ben hier enkel en alleen uit liefde voor de stad. En ook wel omdat ik in de verkeerde tijd geboren ben. Ook dat maakt Praag goed. Al is het maar door met tram 17 van station Holešovice naar Národní divadlo te reizen.
De trein uit Dresden komt altijd om 20.23 uur aan op station Holešovice. Elke laatste zondag van oktober of de eerste zondag van november ga ik naar dat station in het noorden van Praag om er tram 17 van 20.39 uur naar Národní divadlo (Nationaal theater) te nemen. Precies zoals toen ik vanuit Nederland definitief in Praag arriveerde. Ik hoop dan ook dat het weer dan vergelijkbaar met toen is, een koude nevel met gevaar voor nachtvorst. Dit ritueel heeft niets met heimwee te maken, maar alles met de euforie van de aankomst.
Met de aankomst kwam juist een einde aan de heimwee. Ik kende Praag als toerist en had in Nederland altijd heimwee naar Praag en in Praag nooit naar Nederland. Ik dacht de stad al een beetje te kennen, maar nu ik Pragenaar ben, weet ik dat ik toen niets wist. Het is maar 1000 kilometer oostelijker en zeker tegenwoordig is dat een peulenschilletje en is dan ook niet heroïsch of nieuwswaardig. En dat is precies het leuke. Goethe was nooit in Praag, hij correspondeerde wel met veel Pragenaars en was in totaal drie jaar in Bohemen, wat hem deed opmerken: Bohemen is een continent binnen het Europese continent.
Waarom ver reizen als er zo dichtbij al een ander continent ligt? In taal, ras, geschiedenis en tradities wijkt Tsjechië sterk af van de rest van Europa. Maar dat geldt wellicht voor heel Centraal- en Oost-Europa. Op een andere manier hetzelfde.
Iemand kan in een verkeerd lichaam geboren zijn, in een verkeerd milieu, of als verkeerd ras. Ik geloof dat ik in de verkeerde stad ben geboren.
Het wordt me vaak gevraagd. Ben je hier voor je werk? Of is het vanwege de liefde? Ja, ik ben hier enkel en alleen uit liefde voor de stad. En ook wel omdat ik in de verkeerde tijd geboren ben. Ook dat maakt Praag goed. Al is het maar door met tram 17 van station Holešovice naar Národní divadlo te reizen.
Abonneren op:
Posts (Atom)