Het geheugen liegt en bedriegt, tenminste, dat van mij; ik noem het dan ook mijn geleugen. Veel steden heb ik bezocht, omdat boeken me er nieuwsgierig naar hadden gemaakt. Zo had De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo me naar Antwerpen gelokt, Alfred Döblin met Berlin Alexanderplatz (waarvan Rainer Werner Fassbinder een overdonderende tv-serie gemaakt heeft) naar Berlijn en Wenen was door Gerben Hellinga, maar ook wel door Graham Greene, op mijn verlanglijstje terecht gekomen. De Praagse literatuur ben ik pas gaan lezen toen ik Praag al had bezocht. Sinds ik in Praag woon ben ik van plan Wenen te bezoeken om eindelijk eens mijn voornemen in te lossen, maar door in Praag te gaan wonen had ik al iets ingelost.
I Wenen
De Hellinger-omnibus (1979), met daarin de Sid Stefan-triologie, van Gerben Hellinga heeft alle verhuizingen en de daarbij behorende saneringen overleefd. Ik had het boek zelfs zorgvuldig in de verhuisdozen die naar Praag moesten gestopt, met de bedoeling in mijn nieuwe woonplaats de detective Messen weer tot me te nemen als voorbereiding op een uitstapje naar Wenen. Nu ik toch zo dicht bij Wenen kwam te wonen moest ik toch eindelijk eens ter plekke gaan kijken wat in Messen van de couleur locale en de sfeer van de Koude oorlog overgebleven waren, bovendien had Wenen veel met Praag te maken.
De meeslepende couleur locale en de typische Koude oorlogssfeer, zoals ik me dat herinnerde, deed me weliswaar naar Wenen verlangen, maar leidde niet tot een accurate beslissing om de reis te ondernemen. Ik had mijn handen vol aan Praag. De jarenlange sluimerstand versprong op een willekeurige dag; eindelijk voegde ik de daad bij het verlangen. Met boek en plattegrond toog ik naar Hlavní nádraží, het centraal station van Praag, dat ik bij elk bezoek mooier ga vinden.
Mijn bewondering begon pas echt toen ik er urenlang rondhing om op mijn toenmalige vriendin te wachten. Ze was aan het terugkomen van een tournee door Frankrijk en Duitsland met een orkest waarin zij cello speelde. De tijd die door haar steeds uitgestelde aankomst vrijkwam, doodde ik met verkenningstochten door het uit twee delen bestaande station. Het oudste gedeelte werd in de periode 1900-1909 naar een ontwerp van Josef Fanta in Sezession gebouwd, een stijl die vanuit Wenen naar Praag was overgewaaid. Na 1918 werd het Keizer Franz Josephstation hernoemd naar de president van de Verenigde Staten die het Tsjechoslowaakse onafhankelijkheidsstreven had ondersteund, Station President Wilson. De Duitse bezetter maakte daar natuurlijk snel een einde aan en nadat de Duitsers verjaagd waren en de communisten hun macht geconsolideerd hadden, bleef het Centraal station Praag, al zijn er gekken die het naar Ronald Reagan willen vernoemen.
In de jaren zeventig kwam een zesbaans doorgangsweg vlak voor het oude station te liggen en nu men toch de boel op zijn kop aan het zetten was, werd meteen ook maar het station uitgebreid. De doorgangsweg ging Vítězného února, Februarioverwinning, heten en vormde het dak van de stationsuitbreiding van A. Šrámková, J. Šrámek, J. Danda en J. Bočan (1970-1977). Bovengronds was de vernieuwing een botte ingreep, omdat het oude station veel aan monumentaliteit verloor, maar onder het wegdek is de aansluiting van het nieuwe op het oude onopvallend gedaan. Hoe subtiel het gedaan is, is te zien in de oude hal waar het trapgat vanwaar vroeger een trappartij naar de doorgang onder de rails voerde nu een visuele verbinding tussen oud en nieuw vormt. Onderweg naar de perrons wordt hier de hedendaagse treinreiziger een blik in de oude hal gegund. Het zijn dergelijke subtiliteiten die de leidende architect Alena Šrámková in 2008 een medaille van verdienste opleverden.
In deze omgeving moest ik wat tijd zien te overbruggen, maar deze keer kon ik me in Messen verdiepen. Het eerste wat ik als aanknopingspunt in het boek vond, was het Weense adres van hoofdpersoon Sid Stefan, Penzingerstrasse 5. In de schommelende trein keek ik op mijn plattegrond of het om een werkelijk bestaand adres ging. Dat ging goed. Het betrof een straat vlakbij Slot Schönbrunn, waar Sid weleens in de tuinen ging wandelen. De eerste stap in de Weense werkelijkheid was gezet. Zelfs de beschrijving leek zo op het eerste zicht met de informatie die ik uit mijn plattegrond kon opmaken te kloppen. Maar zo’n plattegrond kon ook de auteur tot bron gediend hebben.
Terwijl ik Wenen naderde en mijn lectuur vorderde, begon ik te beseffen dat ik over Wenen verder weinig wijzer werd. Eigenlijk was er zelfs niets wat mijn reis naar Wenen rechtvaardigde, niets wat overeenkwam met mijn geheugen. Ik moest de inhoud van een boek met een andere titel in mijn hoofd opgeslagen hebben. Het boek had me juist zo aangesproken omdat het zo’n speciale sfeer had door de speciale positie die het tijdens de Koude oorlog innam. Wenen lag dichtbij het stevig gesloten Tsjechoslowakije en het iets minder hermetische Hongarije. Vluchtelingen en spionnen bepaalden de sfeer van de schijnbaar zo ingedommelde voormalige Habsburgse hofstad. Helaas had Messen niets van de boeken van John le Carré, Frederick Forsyth of de Third man van Graham Greene. Dat nam niet weg dat ik dapper doorlas, ik had toch niets anders bij me.
Bij herlezing lijkt het soms om een compleet ander boek te gaan. Zo kwam ik niet alleen niets te weten over Wenen, maar stuitte daarentegen op een reis van Sid Stefan naar Praag om er dollars af te leveren. Ik kon me niets meer van deze passages herinneren. Op zich is dat een voordeel bij het herlezen van een detective, maar dat ik niet meer wist dat die dollars naar Praag gesmokkeld moesten worden, was me op dementerende wijze ontschoten. Nota bene de stad waar ik vol overtuiging was gaan wonen, een beslissing die ook nog eens ingegeven was door mijn Oostblokfascinatie en mijn poging om na te voelen hoe het leven tijdens het communisme was. Dat ik Wenen en Praag met elkaar verwisseld had, was volledig uitgesloten. Nog voordat ik in beide steden geweest was, wist ik het verschil al. Dat verschil kwam ook wel tot uitdrukking in Messen, om te beginnen bij de grensovergang.
In de jaren negentig vond ik de grensovergang tussen Duitsland en Tsjechoslowakije en later Tsjechië nog altijd beangstigend. Er viel weinig te vrezen, maar er was in mijn hoofd toch een zweem van willekeur en starheid uit het verleden blijven hangen. De landelijke wegen met aan weerszijden kersenbomen die door de talloze dorpjes kronkelden maakten dat natuurlijk weer goed, totdat de economie begon te bloeien en er een lint van vrachtwagens door het glooiend landschap trok en om dat weer op te lossen werd het land uiteengeregen door anonieme snelwegen. In de tijd van de held Sid Stefan was er nauwelijks verkeer, wel een wegomlegging en die deed hem veel tijd verliezen, zodanig dat hij zich pas in de middag bij de receptie van Hotel Evropa kon melden. In het Sezession-gebouw, waarvan het oorspronkelijke interieur behouden gebleven is, werd hij door een receptioniste met een beminnelijke glimlach onthaald en in het Engels met een Amerikaans accent toegesproken. Dit week sterk af van de gebruikelijke berichten uit het Oostblok.
Toen ik nog maar net in Praag woonde, had ik een boek van de Ierse schrijver John Banville gelezen, waarin en heel andere sfeer geschetst werd. Zodra ik thuis was, moest ik dat ook maar weer eens lezen, maar voorlopig las ik in Messen door. Over het spannende gehalte wil ik niet oordelen. Ik werd te veel afgeleid door het neonazistische element in de plot. Dat had ik niet verwacht en er nog minder op gehoopt, omdat ik iets subtiels over de strijd tussen het kapitalisme en het communisme wilde lezen. In Wenen las ik niet alleen een deel van Hellinga’s oeuvre maar maakte ook lange wandeltochten door de stad en zijn musea.
Wordt vervolgd
Geen opmerkingen:
Een reactie posten