Het moet er maar eens van komen. Ze zijn beiden vaak genoemd: Katka en Dáša. Katka heet in werkelijkheid natuurlijk niet Katka, maar ik verander haar naam, omdat ze het nooit goed zou vinden onder haar echte naam hier terecht te komen en gelijk heeft. Katka is een associatie die eventueel alleen Nederlanders kunnen begrijpen. Katka is de koosnaam voor Kateřina en zo heet Katka totaal niet, maar wel omdat ze een hondje wilde. En het gaat om dit hondje draaien: Dáša.
Katka en ik woonden amper een maand samen toen haar vraag kwam:
‘Zullen we een hondje nemen?’ Ze was een paar dagen voor Kerstmis als celliste met een orkest voor een tournee door Duitsland en Frankrijk vertrokken en was allen met kerstavond even in Tsjechië geweest, bij haar ouders in Zuid-Bohemen. Daarna werd de tournee voortgezet en nu in de eerste volledige week van januari was ze weer terug. Ik had gedacht dat ze dan wel genoeg aan mij zou hebben.
Ze leek nergens meer naar te verlangen dan naar een hondje. We hadden al een aardige collectie Ikeadieren, zoals Krabbie hier op de foto, en die ze allemaal tot leven wist te wekken en die avonturen beleefden waarvan ze me accuraat op de hoogte hield. (Het typische Tsjechische poppentheater was wat dat betreft een groot talent misgelopen.) Op de een of andere manier volstond dit niet meer. Kakta wilde niet alleen een hondje, ze had me al snel duidelijk gemaakt dat ze ook een huwelijk wilde en een kind.
We kenden elkaar van een concert. Toen ze het podium betrad vielen we in elkaars ogen, zodanig dat ik haar na het concert bij de tramhalte bij café Slavia moest aanspreken. Ik werd voor een volgend concert uitgenodigd en daarna verdween ze voor een half jaar naar Japan. Pas toen ze al weer een paar weken terug was, spraken we af en ineens had ze haast. Die haast overviel me wat, vooral omdat ze al nieuwe tournees aangekondigde. Ik was trots op haar tournees. Bovendien had Katka een hekel aan Praag en wilde haar kinderen beslist niet in de metropool laten opgroeien, maar in het romantische Zuid-Bohemen. Dat wilde ik ook, maar als zij voortdurend in het buitenland is, of in Praag waar altijd werk voor haar is, zit ik daar in de bossen, hond of geen hond.
‘Wat moeten wij nou met een hond?'
Haar antwoord bestond uit gitzwarte ogen die bleven glansen en waarin toch een zweem van teleurstelling lag.
‘Jij bent vaak weg en je hebt een zeer onregelmatig leven. En ik ben ook de hele dag weg en soms ga ik naar Nederland.’
Nu ging ik hooguit enkele dagen per jaar naar Nederland, maar gezien Katka’s onregelmatige leven was dat al onhandig genoeg. De ware reden waarom ik niet aan een hondje wilde beginnen, kon ik haar niet zeggen. Voor een klein deel was dat uit schaamte, maar vooral omdat ze het niet zou begrijpen en me er om zou uitlachen. Met argumenten viel dit niet te winnen.
‘Zo’n klein hondje, zo’n grappig brutaal hondje? Dat kan toch wel? Jij bent toch altijd thuis en als je de stad ingaat kun je het hondje toch meenemen?’
‘Maar over een maand begint mijn taalcursus.’ Mijn deelname aan een taalcursus Tsjechisch van vijf dagen in de week van 9 tot half twee was op zich al een tegemoetkoming aan haar wensen. We spraken Engels met elkaar, wat onhandig was, omdat ik zo het Tsjechisch niet onder de knie kreeg. Praktische overwegingen konden haar niet overtuigen.
‘Dan ben jij de papa van de hond en ik de mama. Om te oefenen.’
‘We gaan een hondje baren?’
Wordt vervolgd
Bijna vijf jaar in Praag! Hoogste tijd om de ervaringen die ik ogedaan heb te delen. Het blog 'Praag door en door' is uitdrukking van mijn liefde en fascinatie voor deze Midden-Europese metropool, maar ook de ergenissen en teleurstellingen komen aan bod. Het blog heeft de titel 'Praag door en door' omdat het het resultaat is van mijn vele tochten door de stad. Praag gaat door het hart. TEKSTEN EN FOTO'S ZIJN EN BLIJVEN EIGENDOM VAN ALBERT GIELEN!
zaterdag 23 juli 2011
maandag 18 juli 2011
De peetvader
Toen ik nog als toerist door Praag dwaalde, kwam ik in een buurt die in de luwte van het historische gedeelte ligt en waar ik later ben gaan wonen. Door de wandeling hongerig geworden besloot ik iets te gaan eten in Pizzeria Kmotra, dat vertaald De Peetvader heet en waarmee verwezen wordt naar The Godfather. Bij het betreden zag ik bij het raam een kaal en gedrongen mannetje achter een kopje koffie zitten en een poging ondernemen om het suikerzakje open te scheuren. Beneden in het pizzarijk begon het me te dagen, maar daarmee nam ook de twijfel toe. Zat daar nu Bohumil Hrabal of niet?
Begin jaren negentig, toen ik als toerist naar Praag begon te gaan, had ik in een houten telefooncel aan de Masaryk-kade, tussen het Nationaal theater en het Goethe-instituut, maar misschien was het toen nog de ambassade van de DDR, de naam Hrabal in het telefoonboek opgezocht. (Van de telefooncel rest enkel nog een betonnen vierkant met op de hoeken bevestigingspunten voor het houten en glazen hokje.) Als hij was wie ik dacht dat hij was, stond hij vermeld als Dr. of JuDr. B. Hrabal (1914-1997). Het adres zei me niets, maar als ik het me goed herinner was het in de enorme uitbreidingswijk Ďáblice, in het noorden van Praag.
Ik had Hrabal altijd geassocieerd met het historische Praag, de smalle kronkelstraatjes, kroegen met muren van nicotine. Nu weet ik wel dat hij het grootste deel van zijn leven in Libeň gewoond heeft, zo’n beetje vanuit het centrum gezien op de helft op weg naar Ďáblice, maar Hrabal was natuurlijk goed bekend in de Oude en de Nieuwe stad. Ik had hem inderdaad tegen kunnen komen. Maar of ik hem in De Peetvader gezien heb vraag ik me nog altijd af als ik mijn huis uitkom en naar rechts ga, de eerste links en dan rechtsaf sla. De pizzeria bevindt zich naast de Mexicaanse ambassade en toen de griep het voortbestaan van de mensheid bedreigde, meed ik dat deel van de straat natuurlijk en vroeg het me minder vaak af of de man achter het kopje koffie Hrabal wel was.
Hrabal kende deze buurt, hij had er vlakbij in het papierdepot gewerkt en zijn uitgever zat een straat verderop, bovendien ging hij in de directe omgeving van het papierdepot vaak bier halen of ter plekke drinken. Ik denk dan ook dat de pizzeria voor 1990 een echte bierkelder was en na de Fluwelen revolutie zichzelf opgewaardeerd heeft tot eetgelegenheid. Iedereen ging toen een groot zakelijk succes tegemoet, was de hoopvolle stemming. Maar misschien was Hrabal in het ziekenhuis geweest, daarvan zijn er vele aan het Karelsplein, en was hij na zijn consult een wandelingetje gaan maken. Wie weet. Ik in elk geval niet.
Ik kom vaak mensen tegen in de buurt waarvan ik na enkele stappen denk, was dat nou…? Dat had ik met de minister van buitenlandse zaken Karel Schwarzenberg, maar ook met Jaroslav Hutka, de protestzanger uit de communistische tijd. Ze zien er in het echt vaak anders uit dan op tv, maar vooral ben ik er nooit op bedacht dat ze ineens voor je neus kunnen staan. Wat Hutka betreft, die heb ik twee keer tegelijkertijd gezien.
Er zat wel zo’n 20 jaar tussen, maar toch zag ik hem op hetzelfde moment. Het was op 17 november 2009, de dag waarop het begin van de Fluwelen revolutie herdacht wordt. Ik zat naar de tv te kijken, naar een oude opname van een concert van Jaroslav Hutka. Terwijl ik naar het scherm keek merkte ik dat iemand voor mijn raam liep: Jaroslav Hutka. Waarschijnlijk was hij op weg naar het monumentje in de Národní. Ik herkende hem meteen, ondanks dat hij wat grijzer was geworden.
Maar of de man achter het kopje koffie Hrabal was weet ik nog altijd niet. Hij leefde toen nog wel; het had gekund. Alleen: Hrabal en koffie? Zou kunnen, zijn gezondheid ging toen al achteruit. Nu de Mexicaanse griep niemand meer bedreigd en ik weer dagelijks De Peetvader passeer vraag, ik het me nog steeds af. Een ding is zeker, de kans hem nu nog tegen te komen bestaat niet.
Begin jaren negentig, toen ik als toerist naar Praag begon te gaan, had ik in een houten telefooncel aan de Masaryk-kade, tussen het Nationaal theater en het Goethe-instituut, maar misschien was het toen nog de ambassade van de DDR, de naam Hrabal in het telefoonboek opgezocht. (Van de telefooncel rest enkel nog een betonnen vierkant met op de hoeken bevestigingspunten voor het houten en glazen hokje.) Als hij was wie ik dacht dat hij was, stond hij vermeld als Dr. of JuDr. B. Hrabal (1914-1997). Het adres zei me niets, maar als ik het me goed herinner was het in de enorme uitbreidingswijk Ďáblice, in het noorden van Praag.
Ik had Hrabal altijd geassocieerd met het historische Praag, de smalle kronkelstraatjes, kroegen met muren van nicotine. Nu weet ik wel dat hij het grootste deel van zijn leven in Libeň gewoond heeft, zo’n beetje vanuit het centrum gezien op de helft op weg naar Ďáblice, maar Hrabal was natuurlijk goed bekend in de Oude en de Nieuwe stad. Ik had hem inderdaad tegen kunnen komen. Maar of ik hem in De Peetvader gezien heb vraag ik me nog altijd af als ik mijn huis uitkom en naar rechts ga, de eerste links en dan rechtsaf sla. De pizzeria bevindt zich naast de Mexicaanse ambassade en toen de griep het voortbestaan van de mensheid bedreigde, meed ik dat deel van de straat natuurlijk en vroeg het me minder vaak af of de man achter het kopje koffie Hrabal wel was.
Hrabal kende deze buurt, hij had er vlakbij in het papierdepot gewerkt en zijn uitgever zat een straat verderop, bovendien ging hij in de directe omgeving van het papierdepot vaak bier halen of ter plekke drinken. Ik denk dan ook dat de pizzeria voor 1990 een echte bierkelder was en na de Fluwelen revolutie zichzelf opgewaardeerd heeft tot eetgelegenheid. Iedereen ging toen een groot zakelijk succes tegemoet, was de hoopvolle stemming. Maar misschien was Hrabal in het ziekenhuis geweest, daarvan zijn er vele aan het Karelsplein, en was hij na zijn consult een wandelingetje gaan maken. Wie weet. Ik in elk geval niet.
Ik kom vaak mensen tegen in de buurt waarvan ik na enkele stappen denk, was dat nou…? Dat had ik met de minister van buitenlandse zaken Karel Schwarzenberg, maar ook met Jaroslav Hutka, de protestzanger uit de communistische tijd. Ze zien er in het echt vaak anders uit dan op tv, maar vooral ben ik er nooit op bedacht dat ze ineens voor je neus kunnen staan. Wat Hutka betreft, die heb ik twee keer tegelijkertijd gezien.
Er zat wel zo’n 20 jaar tussen, maar toch zag ik hem op hetzelfde moment. Het was op 17 november 2009, de dag waarop het begin van de Fluwelen revolutie herdacht wordt. Ik zat naar de tv te kijken, naar een oude opname van een concert van Jaroslav Hutka. Terwijl ik naar het scherm keek merkte ik dat iemand voor mijn raam liep: Jaroslav Hutka. Waarschijnlijk was hij op weg naar het monumentje in de Národní. Ik herkende hem meteen, ondanks dat hij wat grijzer was geworden.
Maar of de man achter het kopje koffie Hrabal was weet ik nog altijd niet. Hij leefde toen nog wel; het had gekund. Alleen: Hrabal en koffie? Zou kunnen, zijn gezondheid ging toen al achteruit. Nu de Mexicaanse griep niemand meer bedreigd en ik weer dagelijks De Peetvader passeer vraag, ik het me nog steeds af. Een ding is zeker, de kans hem nu nog tegen te komen bestaat niet.
donderdag 7 juli 2011
Het dansende huis – met schoonheidsfoutjes
Een prominent gebouw op een prominente locatie - het is een simpele stelregel uit de architectuur en stedenbouw. Het Dansende huis op de hoek van de kade van de Vltava (Moldau) en Praags belangrijkste doorgangsweg Resslova voldoet dan ook uitstekend, zeker er ook omdat de naam van een internationaal architect aan verbonden is, Frank O. Gehry. De zwierige hoofdvorm van het dansende stel zal dan ook voor menig automobilist een baken zijn. Of het dat ook voor de honderden bezoekers is die dagelijks het gebouw fotograferen is maar de vraag.
De volumes waaruit het dansende gebouw aan de Rašínkade is samengesteld, spreekt erg tot de verbeelding. Ik heb eens een gids uitvoerig horen uitleggen wat de overeenkomsten tussen het gebouw en het dansende filmduo Ginger en Fred zijn, alsof het daar om gaat. Maar goed, hij keek in elk geval al beter dan menig automobilist het kan of wil. Het is misschien ook vanwege dit verhaal dat het gebouw het populairste postcommunistische gebouw van Praag en misschien wel van de hele Tsjechische republiek is geworden. De eerste plannen dateren trouwens ook uit de communistische tijd. De hoek naast het pand van de familie Havel was vrijgekomen nadat een Brits-Amerikaans bombardement, terwijl de Britten en Amerikanen volgens alle verdragen in Praag niets te bombarderen hadden, maar toch langs de kade om het historische centrum en aan het Oude Stadsplein veel historische gebouwen hebben verwoest. Aan het einde van de jaren tachtig was de uit Joegoslavië afkomstige Vlado Milunić al bezig met een ontwerp waarin een hoektoren centraal stond. Toen begin jaren negentig het grondstuk aangekocht werd door verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden kreeg Milunić versterking van de Amerikaanse sterarchitect Frank O. Gehry.
En toen ging het mis, wilde ik schrijven, maar dat is te voorbarig, omdat het onduidelijk is wat nu eigenlijk het uiteindelijke aandeel van Gehry in het eindontwerp (1992-1996) is. In grote trekken bestaat het op betonnen pijlers geplaatste hoekpand uit twee torens en een golvende gesloten gevel. De uitkragende hoektoren is eveneens gesloten met uitstulpende vensters. Op het dak staat een van staaldraad gevlochten bol. De noordelijke toren heeft een naar het midden versmald toelopende vliesgevel waar ook een balkon is. Hoewel het pand afwijkt van de bestaande bebouwing zijn er toch pogingen ondernomen het aan te laten sluiten. De keuze voor de torens is er daar een van, maar ook de kleine vensters, de gestucte gevel en de bol op het dak zijn daar voorbeelden van. Het interieur is ontworpen door niemand minder dan de gevierde Tsjechische architect Eva Jiričná.
Waarschijnlijk hebben de architecten gedacht vanuit de automobilist, omdat wanneer er gedetailleerd en nauwkeurig gekeken wordt er nogal wat schoonheidsfoutjes te constateren zijn. Dat is er opmerkelijk omdat van de architecten die door de communisten aangesteld werden in het algemeen gezegd kan worden dat ze zich om afwerking en zorgvuldige detaillering bekommeren. Daar wijdt ik hier niet verder over uit en beperk me door te verwijzen naar mijn boek Het reële paradijs. Het is ook opmerkelijk omdat Gehry allerwegen geprezen en geëerd wordt, maar blijkbaar alleen een vage schets met daarop de contouren bij zijn personeel achtergelaten heeft, door zijn mondiale zegetocht en goed gevulde orderportefeuille geen tijd of geen zin had, om er nog eens goed naar te kijken, of echt vanuit de automobilist ontworpen heeft en er vanuit ging dat op het drukke kruispunt niemand in staat zou zijn om eens goed naar zijn/hun creatie te kijken. Dan heeft hij toch een verdwaalde Hollander met een bruin hondje over het hoofd gezien.
Dáša's veldje oftewel het Jirásek-plein
Als we weinig tijd hadden of als het te heet was, gingen Dáša en ik graag naar het grasveldje bij de Jirásekbrug aan Jirásekplein waarop het standbeeld van Alois Jirásek (1851-1930) prijkt, naamgever van brug en plein. Hij was auteur van historische romans en woonde aan het plein. Zijn standbeeld uit 1960 is van K. Pokorný en J. Frager. Maar dit terzijde. Terwijl Dáša de meest dwaze capriolen uithaalde en met fotogenieke zweefduiken de halve bal uit de lucht plukte of in de schaduw op haar rug lag, had ik alle tijd om naar het gebouw te kijken. Als je zo vaak en zo lang naar een gebouw kijkt, beginnen een aantal elementen in toenemende mate te irriteren.
Door de uitwaaierende onderzijde van het gebouw wordt een deel van het trottoir overdekt. Dat is erg aardig, maar het functioneert erg slecht omdat de pijlers op de begane grond waanzinnig dik zijn. Van elegantie is beslist geen sprake. Vergelijken we het met een tijdgenoot uit Tilburg, het Interpolis-gebouw van A. Bonnema, dan valt op dat het hogere en grotere Interpolis-gebouw op zeer ranke pijlers staat. Technisch was wat meer elegantie in Praag best mogelijk geweest. Nu staan ze de voetgangers vreselijk in de weg, bovendien ziet het er erg lomp uit. Wat het nog erger maakt is dat de vierkante pijlers onder de glazen gevel veel zwaarder zijn dan die van de bovenliggende verdiepingen, zo goed te zien door de glazen gevel.
Nu ik het toch heb over de betonconstructie die achter de vliesgevel zichtbaar is, kan ik er aan toevoegen dat de elegante getailleerde lijn van de vliesgevel niet is terug te vinden in die betonnen constructie. Zeker vanaf het grasveld bezien staan ze schots en scheef op elkaar geplaatst. Het moet toch mogelijk zijn een beetje gebogen betonnen pijlers te gieten, zodat de constructie en de vliesgevel meer eenheid vertonen, of ze op zijn minst een beetje in het gelid weg te zetten?Dan is er ook nog een balkon gehangen op de plaats waar de glazen gevel het smalst is. Dat ziet er ook niet erg fijngevoelig uit. Over smaak valt niet te twisten, maar mij lijkt het of iemand een lade open heeft laten staan of dat het gebouw zijn tong uitsteekt. Het komt zelden voor dat een vliesgevel zo met een betonnen bak onderbroken wordt. Maar goed, een balkon is nooit weg. Het gevolg is wel een enorme blunder.Het is best een ruim balkon, hoewel ik er nooit iemand op heb gezien wat wel een beetje verdacht is. Hoewel het uitzicht er magnifiek is, lijkt het mij weinig prettig daar op tochtige hoogte naar het verkeerslawaai te gaan luisteren. Zoals gezegd een ruim balkon, een balkon waarop nogal wat milliliters regenwater zal neerplenzen. Om het niet tot badkuip te laten verworden heeft de architect, of God weet wie, een afwateringspijpje aangebracht. Het is het meest lullige afwateringspijpje van Praag (en hier kunnen ze er wat van), maar misschien wel van de hele wereld. Zodra het regent, stroomt het regenwater via het pijpje op de betonnen constructie en vervolgens op de glazen vliesgevel. Ik wil hier de gevolgen daarvan niet beschrijven, die zijn immers voor iedereen zichtbaar. Ik wil nu alleen nog één irritatie geven.
Het gebouw wordt geprezen omdat het op ludieke wijze op zijn omgeving aansluit. Die poging is inderdaad ondernomen, maar slecht uitgevoerd. De glazen hoek wijkt aan het Jirásekplein stevig van de rooilijn af; het komt meters dichter naar de rijbaan toe. Dat is gedaan om het gebouw nog prominenter te maken dan het al zou zijn, bovendien overdekt het een deel van het trottoir en dat is fijn voor de voetgangers en het is toch van glas zodat de bewoners van het aanpalende gebouw er geen last van zullen hebben. Maar als zo’n enorm volume van getint glas zover naar voren komt ontneemt het veel licht en nog meer uitzicht. Het is onbegrijpelijk dat hiervoor een vergunning verleend is. Dit kan gewoon niet. Daarmee wijkt het gebouw dan ook volledig van zijn omgeving af. Aan het plein en aan de kade is te zien hoe zorgvuldig stedenbouwkundig de panden weggezet zijn. Alles is gericht op het zicht op de Praagse burcht en de rivier, op het licht dat ondanks de soms smalle straten de woningen kan bereiken. Vooral omdat De glazen gevel ontneemt zelfs de vensters van het eigen gebouw elk zicht. Dit is een sterarchitect onwaardig, ook al is het gebouw enkel vanwege de contouren ontworpen.
P.S. Nu ik mijn hart toch aan het luchten ben, kan ik niet onvermeld laten dat de bovenste verdieping aan de noordzijde van het gebouw rampzalig slordig is uitgevoerd. Het is alsof er een of ander rommelhok op een vergeten stukje gebouw is gezet.
De volumes waaruit het dansende gebouw aan de Rašínkade is samengesteld, spreekt erg tot de verbeelding. Ik heb eens een gids uitvoerig horen uitleggen wat de overeenkomsten tussen het gebouw en het dansende filmduo Ginger en Fred zijn, alsof het daar om gaat. Maar goed, hij keek in elk geval al beter dan menig automobilist het kan of wil. Het is misschien ook vanwege dit verhaal dat het gebouw het populairste postcommunistische gebouw van Praag en misschien wel van de hele Tsjechische republiek is geworden. De eerste plannen dateren trouwens ook uit de communistische tijd. De hoek naast het pand van de familie Havel was vrijgekomen nadat een Brits-Amerikaans bombardement, terwijl de Britten en Amerikanen volgens alle verdragen in Praag niets te bombarderen hadden, maar toch langs de kade om het historische centrum en aan het Oude Stadsplein veel historische gebouwen hebben verwoest. Aan het einde van de jaren tachtig was de uit Joegoslavië afkomstige Vlado Milunić al bezig met een ontwerp waarin een hoektoren centraal stond. Toen begin jaren negentig het grondstuk aangekocht werd door verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden kreeg Milunić versterking van de Amerikaanse sterarchitect Frank O. Gehry.
En toen ging het mis, wilde ik schrijven, maar dat is te voorbarig, omdat het onduidelijk is wat nu eigenlijk het uiteindelijke aandeel van Gehry in het eindontwerp (1992-1996) is. In grote trekken bestaat het op betonnen pijlers geplaatste hoekpand uit twee torens en een golvende gesloten gevel. De uitkragende hoektoren is eveneens gesloten met uitstulpende vensters. Op het dak staat een van staaldraad gevlochten bol. De noordelijke toren heeft een naar het midden versmald toelopende vliesgevel waar ook een balkon is. Hoewel het pand afwijkt van de bestaande bebouwing zijn er toch pogingen ondernomen het aan te laten sluiten. De keuze voor de torens is er daar een van, maar ook de kleine vensters, de gestucte gevel en de bol op het dak zijn daar voorbeelden van. Het interieur is ontworpen door niemand minder dan de gevierde Tsjechische architect Eva Jiričná.
Waarschijnlijk hebben de architecten gedacht vanuit de automobilist, omdat wanneer er gedetailleerd en nauwkeurig gekeken wordt er nogal wat schoonheidsfoutjes te constateren zijn. Dat is er opmerkelijk omdat van de architecten die door de communisten aangesteld werden in het algemeen gezegd kan worden dat ze zich om afwerking en zorgvuldige detaillering bekommeren. Daar wijdt ik hier niet verder over uit en beperk me door te verwijzen naar mijn boek Het reële paradijs. Het is ook opmerkelijk omdat Gehry allerwegen geprezen en geëerd wordt, maar blijkbaar alleen een vage schets met daarop de contouren bij zijn personeel achtergelaten heeft, door zijn mondiale zegetocht en goed gevulde orderportefeuille geen tijd of geen zin had, om er nog eens goed naar te kijken, of echt vanuit de automobilist ontworpen heeft en er vanuit ging dat op het drukke kruispunt niemand in staat zou zijn om eens goed naar zijn/hun creatie te kijken. Dan heeft hij toch een verdwaalde Hollander met een bruin hondje over het hoofd gezien.
Dáša's veldje oftewel het Jirásek-plein
Als we weinig tijd hadden of als het te heet was, gingen Dáša en ik graag naar het grasveldje bij de Jirásekbrug aan Jirásekplein waarop het standbeeld van Alois Jirásek (1851-1930) prijkt, naamgever van brug en plein. Hij was auteur van historische romans en woonde aan het plein. Zijn standbeeld uit 1960 is van K. Pokorný en J. Frager. Maar dit terzijde. Terwijl Dáša de meest dwaze capriolen uithaalde en met fotogenieke zweefduiken de halve bal uit de lucht plukte of in de schaduw op haar rug lag, had ik alle tijd om naar het gebouw te kijken. Als je zo vaak en zo lang naar een gebouw kijkt, beginnen een aantal elementen in toenemende mate te irriteren.
Door de uitwaaierende onderzijde van het gebouw wordt een deel van het trottoir overdekt. Dat is erg aardig, maar het functioneert erg slecht omdat de pijlers op de begane grond waanzinnig dik zijn. Van elegantie is beslist geen sprake. Vergelijken we het met een tijdgenoot uit Tilburg, het Interpolis-gebouw van A. Bonnema, dan valt op dat het hogere en grotere Interpolis-gebouw op zeer ranke pijlers staat. Technisch was wat meer elegantie in Praag best mogelijk geweest. Nu staan ze de voetgangers vreselijk in de weg, bovendien ziet het er erg lomp uit. Wat het nog erger maakt is dat de vierkante pijlers onder de glazen gevel veel zwaarder zijn dan die van de bovenliggende verdiepingen, zo goed te zien door de glazen gevel.
Nu ik het toch heb over de betonconstructie die achter de vliesgevel zichtbaar is, kan ik er aan toevoegen dat de elegante getailleerde lijn van de vliesgevel niet is terug te vinden in die betonnen constructie. Zeker vanaf het grasveld bezien staan ze schots en scheef op elkaar geplaatst. Het moet toch mogelijk zijn een beetje gebogen betonnen pijlers te gieten, zodat de constructie en de vliesgevel meer eenheid vertonen, of ze op zijn minst een beetje in het gelid weg te zetten?Dan is er ook nog een balkon gehangen op de plaats waar de glazen gevel het smalst is. Dat ziet er ook niet erg fijngevoelig uit. Over smaak valt niet te twisten, maar mij lijkt het of iemand een lade open heeft laten staan of dat het gebouw zijn tong uitsteekt. Het komt zelden voor dat een vliesgevel zo met een betonnen bak onderbroken wordt. Maar goed, een balkon is nooit weg. Het gevolg is wel een enorme blunder.Het is best een ruim balkon, hoewel ik er nooit iemand op heb gezien wat wel een beetje verdacht is. Hoewel het uitzicht er magnifiek is, lijkt het mij weinig prettig daar op tochtige hoogte naar het verkeerslawaai te gaan luisteren. Zoals gezegd een ruim balkon, een balkon waarop nogal wat milliliters regenwater zal neerplenzen. Om het niet tot badkuip te laten verworden heeft de architect, of God weet wie, een afwateringspijpje aangebracht. Het is het meest lullige afwateringspijpje van Praag (en hier kunnen ze er wat van), maar misschien wel van de hele wereld. Zodra het regent, stroomt het regenwater via het pijpje op de betonnen constructie en vervolgens op de glazen vliesgevel. Ik wil hier de gevolgen daarvan niet beschrijven, die zijn immers voor iedereen zichtbaar. Ik wil nu alleen nog één irritatie geven.
Het gebouw wordt geprezen omdat het op ludieke wijze op zijn omgeving aansluit. Die poging is inderdaad ondernomen, maar slecht uitgevoerd. De glazen hoek wijkt aan het Jirásekplein stevig van de rooilijn af; het komt meters dichter naar de rijbaan toe. Dat is gedaan om het gebouw nog prominenter te maken dan het al zou zijn, bovendien overdekt het een deel van het trottoir en dat is fijn voor de voetgangers en het is toch van glas zodat de bewoners van het aanpalende gebouw er geen last van zullen hebben. Maar als zo’n enorm volume van getint glas zover naar voren komt ontneemt het veel licht en nog meer uitzicht. Het is onbegrijpelijk dat hiervoor een vergunning verleend is. Dit kan gewoon niet. Daarmee wijkt het gebouw dan ook volledig van zijn omgeving af. Aan het plein en aan de kade is te zien hoe zorgvuldig stedenbouwkundig de panden weggezet zijn. Alles is gericht op het zicht op de Praagse burcht en de rivier, op het licht dat ondanks de soms smalle straten de woningen kan bereiken. Vooral omdat De glazen gevel ontneemt zelfs de vensters van het eigen gebouw elk zicht. Dit is een sterarchitect onwaardig, ook al is het gebouw enkel vanwege de contouren ontworpen.
P.S. Nu ik mijn hart toch aan het luchten ben, kan ik niet onvermeld laten dat de bovenste verdieping aan de noordzijde van het gebouw rampzalig slordig is uitgevoerd. Het is alsof er een of ander rommelhok op een vergeten stukje gebouw is gezet.
Abonneren op:
Posts (Atom)