donderdag 30 juni 2011

Tsjechisch tv-kijken

Nu moet ik het toch eens over de Tsjechische tv hebben. Het zal wel iets zijn wat in Nederland volslagen onbekend is, dat spijt me voor de Nederlanders. De Tsjechische tv, zeker de publieke zender, is een schatkist.

Er wordt me wel eens gevraagd wat mis je het minste van Nederland? Ik wist nooit iets te bedenken, totdat ik hier een paar keer BVN zag, een soort Wereldomroep maar dan voor tv. Het Beste van Vlaanderen en Nederland zou er te zien moeten zijn en wat ik dan wel eens naar keek waren De Wereld Draait Door en Pauw en Witteman. Je past je nu eenmaal graag aan. Maar als dat de enige programma’s zijn die het bekijken waard zijn is dat weinig verheffend. Nu BVN niet meer op mijn kabel zit was ik het bestaan van al snel vergeten. Dat komt natuurlijk door ČT (Česká televize).

Waar te beginnen? Laat ik de zaterdagavond nemen, prime time. ČT1 komt dan om acht uur met een opera, een muziekstuk of een theatervoorstelling. Pas geleden was het een gala-avond uit Zlín, waar het internationale kinder- en jeugdfilmfestival was. ČT1 concurreert daarmee met ČT2 die na de programma’s Kultura.cz, Het allerbeste uit de klassieken en Terra musica ons het zeer gewaardeerde en geliefde architectuurprogramma Šumné stopy (Mooie voetsporen) voorschotelt. Een zeer oorspronkelijk architectuurprogramma gepresenteerd door architect en cabaretier David Vávra, die deze twee talenten tot een boeiende presentatie weet samen te smelten. Dan komt een verslag van het internationale muziekfestival De Praagse lente, gevolgd door Třistatřicettři. Geen paniek, dat betekent 333 en is een literair programma gepresenteerd door twee heren, Jan Lukeš a Jan Schmid, die belangstelling en kennis smaakvol weten te presenteren, ook visueel. De avond op 2 wordt afgerond door een Roemeense film of een andere film die niet per se alleen vanwege de bezoekersaantallen is gemaakt. Voor degenen die nu de paniek naar de keel springt, het volgende. Amerikaanse films worden vaak op de commerciële zenders getoond (Nova en Prima), maar ook ČT bezondigd zich er wel eens aan. Omgekeerd zenden de commerciële films ook wel goede Tsjechische films uit.
Op ČT24 zijn veelal nieuws en actualiteiten te zien, aangevuld met discussieprogramma’s en documentaires. Maar ook veel geschiedenis, ook recente zoals in Retro over de communistische tijd. Elke week een thema waarbij de presentatrice zich op passende wijze kleedt, zo is de ene keer in skikleding te zien, of als serveerster, of in badkleding of in het uniform van de Pioniertjes. Opmerkelijk bij deze nieuwszender is hoe internationaal ze georiënteerd zijn en de snelheid waarmee ze nieuws brengen. Vaak hebben ze ’s middags al beelden die de Duitse tv laat op de avond nog niet eens heeft. Dan hebben we nog ČT4 en dat is de sportzender, met veel ijshockey natuurlijk en als de uitzendrechten niet te hoog zijn ook internationale sport. Maar de andere zenders bieden al spanning genoeg. Tenminste, voor degenen die gegil, vernielen, beledigen en luidruchtigheid niet per definitie spannend vinden.

Wat in het algemeen aan de Tsjechische tv opvalt is het historisch besef en dat kun je natuurlijk alleen maar hebben als dat verleden ook iets te bieden heeft. Inmiddels heb ik nagenoeg het complete oeuvre en een deel ervan zelfs al vaker dan een keer gezien van Vlasta Burian. Ik doe hem tekort door te zeggen dat hij een mengeling is van Groucho Marx en Danny Kay en daarom doe ik het niet, maar voor de Tweede Wereldoorlog heeft hij een reeks uitermate klassieke komische films gemaakt. Die films worden regelmatig herhaald, zeker in december, maar ook de films van cabaretier en acteur Jan Werich zijn regelmatig te zien.
Kam slunce nechodí (Waar de zon niet binnenkomt, 1971) met Vladimír Menšík, Vrchní, prchni (Ober, loop weg,1980) met Josef Abrhám. Wat te denken van acteur Rudolf Hrušínský als de brave soldaat Švejk, maar niet minder fascinerend in Spalovač mrtvol (1968). Als crematoriummedewerker is hij te zien in een van de beklemmendste films over de Tweede Wereldoorlog, zeker als je dat vergelijkt met Pastorale of de brave soldaat van Oranje. Pelíšky (In het mandje,1999) met onder andere Miroslav Donutil en Boleslav Polívka over een gezin tijdens het communisme waarvan de vader militair is.
.
Absolute wereldtop is het trio Tatiana Vilhelmová, Pavel Liška en Anna (Aňa) Geislerova. Ze zijn te bewonderen in Návrat idiota (De terugkeer van de idioot,1999) een vrije bewerking van De idioot van F.M. Dostojewski en Štĕstí (Geluk, 2005), maar ik zou het niet over film maar over tv hebben. Geen probleem

Om ook wat over de commerciëlen te zeggen. Met Ulice (De straat) en Ordinace v růžové zahradĕ (Spreekuur in de rozentuin) staan ze dichter bij een literaire verfilming dan bij een soap. Maar de meest bijzondere zijn toch die van ČT. Zo is er Nemocnice (Het ziekenhuis) dat al ergens in de jaren zestig begonnen is en nog steeds loopt. Dan hebben we ook Četnické humoreský (Politiehumor) met Tomáš Töpfer en de populaire Ivan Trojan.


Het speelt in de jaren dertig, voor Tsjechen de roemrijke jaren van de eerste republiek. In de communistische jaren speelt Vyprávĕj (vertel eens) en daar ben ik helemaal gek op, een serie over hoe een familie het zichzelf, elkaar en hoe de communisten het hen en zichzelf lastig maken. Maar zo ontroerend en mooi en goddelijk geacteerd dat niet alleen ik, maar ook de jury in Monte Carlo er slechts de hoogste lof voor had.

Dan laat ik verder alle muziekprogramma’s maar achterwege (zoals Meduza), evenals de reeksen over acteurs, kunstenaars, en de vele prachtige kinderprogramma’s, waarover ik toch wil zeggen dat het me heerlijk lijkt als verschillende generaties met dezelfde kinderprogramma’s en sprookjes zijn opgegroeid. Blijkbaar weet men bij de Nederlandse tv niet dat er elk paar jaar nieuwe kijkertjes bijkomen en afvallen en dat de afvallers pas weer kijken met hun jongere broertjes of zusjes of in elk geval met hun kinderen. Elke keer een nieuw programma maken is dan ook welbeschouwd geldverspilling. Het is zonder meer geldverspilling.

TV-MENSEN KIJK EENS NAAR HET OOSTEN. WE HEBBEN HIER MEER DAN ALLEEN BUURMAN EN BUURMAN!

zaterdag 25 juni 2011

Levenswandel 4 Toekomst

Wat ik van plan was om in Praag te gaan doen, vroeg Katka me in een aanval van belangstelling. Dat hadden wel meer mensen me gevraagd en ik had dan wel eens geantwoord: Zo weinig mogelijk.
Zolang het grappig was bedoeld, werd dat antwoord nog wel geaccepteerd, maar niemand liet er zich mee in het riet sturen en Katka al helemaal niet. Ik kwam dan maar op de proppen met mijn wens om in Praag eindelijk die roman te gaan schrijven. Het was Katka al snel duidelijk dat ik maar wat gezegd had, maar ze zou gek opkijken als ze wist dat ze nu onder een andere naam een personage was geworden.

Ik had ook kunnen zeggen dat ik graag in een bierbrouwerij wilde werken. Er wordt hier een puik potje pils gebrouwen en bovendien hebben zowel Václav Havel als Bohumil Hrabal een bierbrouwersachtergrond. Havel nadat op zijn theateractiviteiten door de communisten geen prijs meer gesteld werd en Hrabal door zijn stiefvader die bij een brouwerij werkte en waar Hrabal ook wel eens bijsprong. En mocht mijn loopbaan bij een brouwerij niet van de grond komen, dan stelde ik me voor om als trambestuurder voortdurend door de Praagse straten onderweg te zijn. Dat deed ik toch al, maar dan zou het professioneel worden.

Ik kon niet alleen thuis uren uit het raam naar het Praagse straatbeeld kijken, ik kon dat ook vanuit de tram en de bus. Ik had bijna gezegd: zelfs vanuit de metrotrein, maar ja. Lukraak doorkruiste ik de stad; ik stapte van de ene tramlijn op de andere over, wisselde bus en tram en bezocht elk metrostation en de omgeving ervan. De eindpunten van alle openbaar vervoerlijnen waren ook beginpunten. Uren zwierf ik door de stad en als ik thuis kwam, probeerde ik op de kaart de routes te reconstrueren, maar met het zoeken ontdekte ik nieuwe reisdoelen. Zat ik niet in het openbaar vervoer, dan dwaalde ik wel te voet rond.

Soms stippelde ik een route uit, maar zodra ik een paar straten verder was, bleken meerdere straten interessant te zijn waardoor van mijn uitgestippelde route niets terecht kwam. Ik wist eerder dan de politie wie de zakkenrollers en drugshandelaren en hun klanten waren, zelfs de daklozen begon ik te herkennen. Dat lijkt een gemeenplaats, maar in Praag sjouwen zo’n 15000 daklozen rond die allemaal op vergelijkbare wijze gekleed zijn en zeker vergelijkbaar ruiken. Ik was zo vaak op straat dat ook zij me begonnen te herkennen. Al dwalend ontdekte ik het excuus om geen roman te hoeven schrijven. De omgeving waar ik woonde was te overweldigend.
Op het Schutterseiland waar ik vaak ga lezen, ging Franz Kafka tennissen. Op het eiland ernaast, waar ik ook vaak ga zitten lezen, heeft in restaurant Žofín de dichter Detlev von Liliencron op het biljart geslapen en heeft Hugo von Hofmannsthal in 1912 uit eigen werk voorgelezen. In Navrátilova heeft de onbekende, maar geweldige schrijver Hermann Ungar gewoond en zijn De verminkten speelt deels in mijn buurt. Gustav Meyrink, schrijver van De Golem, zag een gevelsteen op de poort bij mij in de straat aan voor een geheime boodschap van een Aziatische broederschap. Als ik de passage rechts van de poort inga, kom ik schuin tegenover het pand uit waar zich in de kelder het papierdepot bevond van Al te luide eenzaamheid, het absolute meesterwerk van Bohumil Hrabal. Hašek werd 10 minuten lopen van me geboren, in de Školská. Trouwens, de straat waar ik woon komt zelfs enkele malen in De lotgevallen van de brave soldaat Švejk voor. De brave soldaat Švejk zou zelfs een tijdje in mijn straat hebben gewoond. Op een avond komt meneer Faustýn bij hem op bezoek en vraagt Švejk, nadat ze een fles rum gedronken hebben, het raam open te zetten om hem eruit te duwen. De brave soldaat is gehoorzaam en helpt meneer Faustýn een eind aan zijn leven te maken. Maar er gebeurt niet veel. ‘Die meneer Faustýn was namelijk stomdronken en was helemaal vergeten dat ik in de Opatovickástraat op de benedenverdieping woonde, en niet in de Křemencovástraat, waar hij me ook geregeld opzocht.’ Die straat is bij mij om de hoek en daar is ook café U Fleku, waar Nobelprijswinnaar Jaroslav Seifert nogal eens verbleef.
Componist Antonín Dvořák heeft bijna zijn hele leven vlakbij mij gewoond en heeft als student op het orgel in de kerk een straat verderop gespeeld. Oscar Kokoschka had zijn atelier in de toren van Bellevue, Václav Havel heeft jarenlang vlakbij me gewoond, ook toen hij al president was. Hij heeft menig opruiend gesprek in de vele cafés in de buurt gevoerd, met als resultaat dat hij twee straten noordelijker in de gevangenis terecht kwam.
Ik kan hier om de paar centimeter de voetstappen zoenen van de talloze prominenten. Het is te veel om de lezer er mee lastig te vallen. Over het Nationaal theater is teveel te vertellen; ik laat het dan ook maar de vermelding dat Bedřich Smetana er tegenover heeft gewoond en waar hij ook een muziekschool had, boven het huidige café Slavia. Even verderop zat niet alleen de eerste uitgever van Hrabal en begon ook de Fluwelen revolutie toen een vredige studentendemonstratie knalhard uiteen werd geslagen.

Hoewel Antonín Dvořák de grootste nationale held na T.G. Masaryk is, staat zijn voormalige woning drastich te verkommeren.

Maar dat allemaal lang geleden, sprak Katka driftig gebarend en met koolzwarte ogen. Mijn doden konden niet op tegen haar levende beroemdheden waarmee ze samenwerkte. Luciano Pavarotti, Eros Ramazotti, Sting en elke Tsjechische bekendheid die ik maar kon bedenken. Ik probeerde iets over de inmiddels overleden Pavarotti te zeggen, maar besefte dat ik iets moest bedenken om het voor haar thuis ook spannend te maken.
Dat ik, nadat we niet meer samen waren, dankzij mijn Praagse tochten Het reële paradijs en De mooiste tramroute van Praag schreef, heeft het thuis niet meer spannend kunnen maken. Ik zie haar enkel nog zo nu en dan op tv.

vrijdag 17 juni 2011

Gescheiden werelden - Leven met toeristen

Je mag anderen niet verwijten waar je jezelf aan schuldig hebt gemaakt. Dat kan wel zo zijn, maar daar brengen we de wereld niet mee vooruit. We kunnen spijt van iets hebben of tot het inzicht gekomen zijn dat het toch niet zo best was wat we deden. Ik ben nu eenmaal mijn Praagse loopbaan ook ooit als toerist begonnen en daarmee was ik een van de vijf miljoen die jaarlijks de stad aandoen.

Zodra ik in Praag kwam raakte ik betoverd. Het was alsof ik thuiskwam. Maar ik ben een slecht toerist. Een echte toerist gaat graag van huis en verblijft ergens graag tijdelijk om weer blij en verfrist naar huis te keren. Dat heb ik nooit gehad. Als kind al vroeg ik me af hoe het zou zijn om in Zeeland te wonen, of in Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje. Hoe zou het er ’s winters uitzien, wat doen de bewoners het hele jaar, genieten zij ook van de zon en de prachtige straten? Zo kon ik me talloze vragen stellen en vooral wegdromen bij een verzonnen verblijf. Dat ik in een ander land wilde gaan wonen wist ik al jong, maar ik heb nooit een keuze kunnen maken, totdat ik in Praag kwam.

Dat ik in Praag dan ook wilde gaan wonen, was onvermijdelijk. Een echte stad met zoveel geschiedenis, zoveel schitterende architectuur, zoveel kroegen, theaters concertzalen en wat al niet. Urenlang ronddwalen door parken, kerkhoven, straten. Ik voelde er nooit stress, nooit haast, niemand wilde iets van me en het geluid was er getemperd. Bovendien kon je er voor een grijpstuiver een bijzonder smakelijk potje pils kopen en als ik een beetje oplette kon ik ergens eten voor een bedrag waar niet zelf voor was te koken. Een ideale stad om er te wonen, dacht ik als toerist.
Nu als Pragenaar woon ik in een ander Praag dan ik als toerist had bezocht. Ik was natuurlijk de koning te rijk, nu ik tussen de middeleeuwen, de barok en flarden van het communisme woonde. De stad waar de schemering korter duurt, het eerder donker is, de winters koud en de zomers heet zijn. Een stad waar een compleet andere taal gesproken wordt en waar een andere logica heerst. Ik leerde een Praag kennen dat mij als toerist onbekend gebleven was.

Ik moet nu vaak dezelfde route afleggen, wat op zich door de schoonheid van de stad niet zo erg is, maar wel irriterend is het om voortdurend verstrikt te raken in enorme groepen die hele straten blokkeerden. En als het niet de groepen toeristen waren, waren het wel de waggelende en telefonerende Pragenaars die in hun eentje een heel trottoir in beslag nemen. Het langzame leven wat mij ooit zo aansprak, fokte me nu danig op. Ik begon plaatsen als de Karelsbrug, het Oude Stadsplein, de Koninklijke Weg en zo verder te mijden.
Daarentegen leerde ik een heel ander Praag kennen. Concerten bezocht ik niet meer in de Nicolaaskerk op het Oude Stadsplein, maar in Foerstrova síň. Naar een restaurant ging ik niet ’s avonds en in het centrum, maar, als ik al ga, in Stodůlky of Vršovice en dan ‘s middags. Dit is het ware Praag, het Praagse leven. Op de Karelsbrug kwam ik alleen in de winter als het regende of sneeuwde en om zeven uur ‘s morgens, toen mijn hond Dáša nog leefde. Dat zijn de betoverende momenten, momenten waarop Praag me diep ontroert, ook om de herinneringen die ik er opgedaan heb.
Ik denk dat ik er eens op vakantie ga, in Praag.

vrijdag 10 juni 2011

Het muntstuk van 20 kronen

Hij zat altijd op het granieten bankje naast de geldautomaat aan de piazzeta van het Nationaal theater. Daar zat de dakloze geduldig op het komende geluk te wachten, in gezelschap van een liter wijn in kartonnen verpakking.

Ooit moest hij als zwerver door de hele stad gedoold hebben en misschien zelfs wel door het hele land. Dat kon na 1989. Daklozen waren na de Fluwelen revolutie niet meer gebonden aan de gemeente waar ze waren geboren of hadden gewoond. Misschien is het beter te zeggen dat met de komst van het kapitalisme de gemeenten niet meer voor hun eigen daklozen hoefden te zorgen; daklozen waren vrij om te gaan en staan waar ze wilden. Zo raakte een stevig leger berooiden op drift, op zoek naar wat de vrijheid hen te bieden had.
Nu de banden doorgesneden waren lokten de vleespotten van het Gouden Praag. Temidden de hordes toeristen, de kuddes geldmakers uit binnen- en buitenland moest toch ook voor deze zwerver wel een menuutje bij elkaar te scharrelen zijn.

Hoe hem de vrijheid bevallen is weet ik niet, misschien is hij pas na de Fluwelen revolutie dakloos geworden, dat is meer burgers overkomen. In elk geval brachten de eindeloze horizonten hem niet verder dan dit bankje in de schaduw en de tocht. Hij kon gaan en staan waar hij wilde, maar het viel hem met de dag moeilijker om alleen al te blijven zitten.
Meerdere keren per dag passeerde ik hem, soms had ik dan mijn hondje bij me. Dáša werd sterk door zwervers aangetrokken en de meeste zwervers waardeerden haar aandacht. Ik trachtte meestal niet al te opzichtig een begroeting van de hond te verhinderen. Een keer toestaan betekende tweemaal per dag het einde van het ritueel afwachten en ook tweemaal per dag doneren.
Hij was me sympathiek, maar ik hield hem op afstand en dat ging prima, omdat hij nergens om vroeg. Ik zag hem nooit bedelen. Dat hoefde hij ook niet te doen. Zijn situatie was zonneklaar erbarmelijk. Hij liet zich makkelijk negeren en hoewel dat niet lekker aanvoelt was het wel effectief. Niemand viel hem lastig, maar hij had zich dan ook in een kil hoekje laten drijven, verdreven van elke plek waar het leven zich afspeelt. Maar misschien had hij genoeg van het leven, van het leven van de behuisden. Die buiten hun huis het liefst zo hard mogelijk door Praag 1 scheuren met hun Audi's, BMW's en weet ik wat. Daarom mocht ik hem. We moesten hem dankbaar zijn dat hij niet elke avond entrecote en kreeft at, niet met een benzine slurpende terreinwagen de mensen van het trottoir afreed en zo meer. De dankbare taak een parasiet te zijn.

Telkens wanneer ik hem passeerde nam ik me voor de volgende keer een rohlík of een belegd broodje mee te nemen. Maar dat vergat ik steeds en was ik het niet vergeten dan had Dáša me zonder tegenspraak gedwongen haar het voedsel te geven. De zwerver kreeg uiteindelijk niets, omdat ik weigerde hem geld te geven, waarmee hij natuurlijk alleen maar wijn zou kopen. Hij nam de omgeving niet in zich op, hij zag geen mensen, maar zat er om te zitten, moe van al het kunnen gaan en staan waar hij maar wilde.

Er moesten mensen geweest zijn die hem iets toestopten, omdat hij voortdurend een pak goedkope wijn naast zich had staan. Op een ochtend was hij er niet meer.
Ik troostte me met de gedachte dat hij de moed verzameld had om verder te trekken, maar na drie dagen begon ik ook iets ernstigs te vermoeden. Er moet iets met hem aan de hand geweest zijn, zag ik toen hij er weer zat. Ik heb hem waarschijnlijk vanwege de prijs nooit sigaretten zien roken, al zou dat nu wel handiger voor hem geweest zijn. Hij leek gedwongen te worden het roken op te geven. Zijn verstijfde vingers waren niet meer in staat een shagje te draaien. Nu pas besef ik dat ik als voormalig shagroker voor hem een paar shagjes had moeten draaien. Het was niet in me opgekomen. Zoals het een westerling betaamd dacht ik het wel met geld op te kunnen lossen. Ik legde een muntstuk van 20 kronen op het muurtje, geven kon ik het hem niet; hij zou het niet accepteren.

Ik moet de gedachte van me af zetten. Ik heb namelijk het gevoel hem met mijn 20 kronen, goed voor een pak slechte wijn, de dood ingejaagd te hebben. De volgende ochtend trok Dáša al voor de hoek die we te nemen hadden ongenadig aan de lijn.
De zwerver was er niet. Het kon de geur van hem zijn die er nog hing wat Dáša naar de lege plaats trok. Toen ze hysterisch aan een rood stukje van het plaveisel wilde likken, kon ik haar met een laatste krachtsinspanning wegtrekken. Dat rood was het zwerversbloed.

Ik heb hem nooit meer gezien. Langzaam vervaagde de bloedplas. Ik weet zeker dat hij via vele omwegen naar de hemel gezworven is.

dinsdag 7 juni 2011

Praag als Hollywood

Praag figureert vaak als filmdecor. Het is vermakelijk om in de wijk Nieuwe stad te wonen, maar op een ochtend in Rome wakker te worden. De auto’s hadden ’s nachts Italiaanse kentekenplaten gekregen en het Tsjechische opschrift Národní divadlo was veranderd in Teatro en de parkeergarage onder het Nationaal theater had ook al een andere naam gekregen.
Vorig jaar bleek zelfs een straat verderop, de straat Vojtĕšská, in een Russische straat te zijn veranderd (zie foto’s van de oorspronkelijke straat en als filmdecor).

Het heeft ook wel wat om in Praag de tram te pakken en om dan na een paar minuten in Londen te staan. Dan blijkt Námĕsti Miru (Plein van de vrede) een deel van Londen geworden te zijn, met de typische Engelse taxi’s en telefooncellen. Het is jammer dat ik zelden de gefilmde resultaten zie, maar als ik ze te zien krijg, is het vaak hilarisch. Voor de film wordt een niet bestaand Praag gecreëerd.

Op tv zijn vaak films of series te zien die in Praag spelen, te veel om ze uit elkaar te kunnen houden, maar sommige scènes zijn onvergetelijk. Zo wordt iemand geschaduwd en de tocht voert naar een café op het Kampa-eiland. De geschaduwde verdwijnt in het café bij de Duivelskreek, de ander wacht achter een boom totdat het object het café weer verlaat. Maar daar staat geen boom waarachter men zich kan verbergen, sterker nog, daar staat helemaal geen boom. Hiermee wordt de werkelijkheid nog op onschuldige wijze geholpen, maar het kan gekker.

In Mission Impossible zitten achtervolgingsscènes waarvan de beelden zodanig zijn gesneden dat er een heel ander Praag is ontstaan. Personages zitten in een café op het Oude stadsplein dat niet bestaat, in elk geval niet daar. Maar pas geleden viel ik halverwege in een film op een Duitse tv-zender en ik dacht Praag te herkennen. Ik bleef belangstellend kijken, vanwege Praag. Het bleek om XXX-Triple X (VS 2002) te gaan met louter voor mij onbekende acteurs en een verhaal dat ik niet kan navertellen, maar dat er ook eigenlijk niet toe doet, geloof ik. Het bleek inderdaad in Praag te spelen, tenminste deels en dat was lachen.

Op een gegeven moment zitten een man en een vrouw in het restaurant van Obeční dům, ook wel bekend als het Representatiehuis, een nogal filmgeniek gebouw. Er wordt de vrouw telefonisch medegedeeld dat de man met wie ze aan tafel zit een geheim agent is en dat hij vermoord gaat worden door een sluipschutter. De betreffende sluipschutter zit op het dak van het gebouw tegenover het Representatiehuis en heeft zich verstopt in en achter een standbeeld dat bestaat uit soldaten in actie. Op dat dak staat helemaal geen beeld en al helemaal geen van Legionairs of soldaten van het Rode leger. Toch komt dat beeld me bekend voor. Het heeft iets weg van het beeld Broederschap uit het park voor het Centraal station, maar dat is het zeker niet. Misschien gaat het om Het Atoomtijdperk uit 1958. Het beeld van Vincenc Makovský heeft ooit het Tsjechoslowaakse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Brussel opgesierd en staat nu voor het voormalige gebouw van het Federale vergadering, naast het Nationale museum. Maar goed, ze vluchten het Representatiehuis uit en dan begint de pret.

Het Representatiehuis staat ongeveer op het laagste gedeelte van het heuvelachtig Praag, aan de oostkant van de rivier Vltava. Ondanks de lage ligging gaan ze trappen af en pas als een gedeelte is afgelegd, blijkt dat ze de Praagse burcht afkomen, aan de andere kant van de rivier. Dit blijkt uit een stukje van de Nerudova dat ik herken. Dat is zo’n beetje de mooiste straat van Praag en moest natuurlijk wel in de film. Maar daar zijn wel trappen, maar niet met in het midden een trapleuning waarop je naar beneden kan skaten. Dergelijke trappen bestaan wel in Praag maar niet daar. Ik vermoed dat ze de trap bij Albertov gefilmd hebben, naast het voormalige Pathologische Instituut, gelegen ten zuiden van het Karelsplein. En zo kan ik nog wel even doorgaan. In elk geval kan ik niemand aanraden om aan de hand van een film een tocht door Praag te gaan maken. Ik heb me zelfs wel eens in een stad vergist.

Ik had ooit de film De ondraaglijke lichtheid van het bestaan gezien, naar de gelijknamige roman van Milan Kundera, zonder er maar een moment aan gedacht te hebben ooit naar Praag te gaan. In Praag immers speelde de film grotendeels. Toen ik dan voor de eerste keer in Praag was vroeg ik me af waar dan toch die badhuizen waren. Die waren niet in Praag zo bleek, de badhuizen in de film waren in Boedapest. In de roman komen dan ook geen badhuizen voor.

[Besluit het lezen van dit stuk met het beluister van Cheepnis op de cd Roxy & Elsewhere van Frank Zappa. Toen Václav Havel president van Tsjechië werd, wilde hij Zappa als minister van financiën aanstellen, wat niet is doorgegaan.]