vrijdag 19 augustus 2011

De staatsgreep - Immunteit

Ik heb het 17 mei dit jaar gehad over Vït Bárta, over hoe hij een staatsgreep plande. Hij vergoot dan wel geen bloed maar wel moraal. Je zou denken dat er veel veranderd is, sinds dit alles bekend werd. Helaas. Er bestaat in democratieën zoiets als immuniteit en dat is een nog altijd populair overblijfsel uit het absolutisme.

Ik kan me best voorstellen dat regeringsleiders niet voor elk wissewasje voor het gerecht gesleept willen worden, maar als het niet meer om een wissewasje gaat en al helemaal niet om een regeringsleider moet er toch enig recht mogelijk zijn. In elk artikel wordt Bárta, onze Napoleon, de informeel leider genoemd, een aanduiding die hij dankt aan de macht die hij achter de coulissen heeft. Hij is eigenaar van regeringspartij VV, maar door alle aantijgingen van corruptie, afpersing en chantage moest hij als minister terugtreden. Zijn vrouw is partijvoorzitter en als lijsttrekker en stroman fungeert Radek John, maar financier Bárta heeft het voor het zeggen en die zit nog steeds in de volksvertegenwoordiging en geniet immuniteit.
Vít Bárta op de omslag van het tijdschrift Respekt, getekend door Pavel Reisenauer

Daar zal hij ook wel blijven, omdat de grootste regeringspartij ODS niet mee wil werken aan het opheffen van die immuniteit waardoor Bárta voor het gerecht gedaagd kan worden. Daar heeft de ODS geen principiële of justitiële redenen voor, maar zoals het in de krant stond, was er sprake van een geheime afspraak. Volgens mij weten alle Tsjechen wat dat betekent. Een paar maanden geleden, toen Bárta als minister van verkeer afgetreden was, ging alles gewoon door. Hij zat aan bij belangrijke vergaderingen, leidde formele en informele besprekingen en wat al niet, zelfs gaf hij interviews.

De vraag is dan wat die geheime afspraak met de ODS inhoudt? Waarom verlost die partij de republiek niet van Bárta? Van Klaus valt niets te verwachten, of hij nu afgeperst wordt of niet. Ik durf zelfs te beweren dat Klaus degene is die de republiek al direct na december 1989 dit soort mensen in het zadel geholpen heeft. Klaus was degene die de planeconomie naar dat van de vrije markt leidde en daarbij is veel mis gegaan. Veel staatseigendom is in verkeerde handen gevallen en de corruptie werd een niet meer uit te roeien kwaad. De ODS heeft zichzelf ook helemaal buitenspel gezet, omdat zij eveneens overwoekerd is met corruptie.
Waarschijnlijk al te overmoedig of dronken van zichzelf, zei hij tegen de journalist dat hem niets kon gebeuren. Zelfs president Václav Klaus kon hem niets maken. Waarom niet? Omdat hij ook de president in zijn zak had en wanneer het nodig was kon hij hem ten val brengen. Daarmee was een kleine rel geboren. Waarmee viel de president te chanteren? Het relletje werd snel de kop ingedrukt omdat Bárta verklaarde dat hij tijdens het interview dronken was en maar wat gelald had. Mocht hij dronken geweest zijn, dan nog pleit dat niet voor hem.

Nu is niet Klaus, maar ODS-er Petr Nečas de premier en die moet toch in staat zijn om iets te doen? Zeker, maar helaas staat bekend Nečas bekend als een zwak leider. Dat is logisch, anders was hij geen premier geworden. Klaus heeft hem volledig onder controle en via Klaus ook Bartá.

Op de ranglijst van Global Corruption Index neemt Tsjechië van de 178 landen de 53ste plaats in en is daarmee zowat het meest corrupte land van de EU. Op 18 april 2011 werd op het Letná-plateau het lijk gevonden van Milan Král. Deze politieman was tot voor kort leider van de witwasafdeling van ÚOKFK, een eenheid dat de strijd tegen corruptie en financiële misdaden had aan te gaan. Král werd intern een andere positie aangeboden, omdat het hem maar niet lukte zelfs maar een kleine vis te vangen. Wat er wel gebeurde was het regelmatig lekken van informatie. Daardoor is de rol van Král onduidelijk en is het de vraag of hij vermoord werd omdat hij een gevaar vormde of voelde hij zich zo gedwarsboomd dat hem maar één uitweg overbleef? Volgens het hoofd van ÚOKFK had Král op zich geen reden voor zelfmoord, maar zelfmoord was het evengoed. Door zijn daad werd Král de tweede hoge politieman die binnen een jaar zelfmoord pleegde. Beiden schoten ‘zich’ een kogel door het hoofd.

Dat de bevolking zich van zijn politiek leiders afkeert is begrijpelijk. Zorgelijker wordt het wanneer het volk, door gewenning, immuun wordt en zich van de samenleving afkeert. Elke week zijn er wel een paar stevige schandalen; eigenlijk kijkt niemand er meer van op. Misschien denkt de hedendaagse kiezer dat dit echte politiek is en dat politici als Klaus en psychiatrisch geval Bartá alleen maar slim zijn?

donderdag 11 augustus 2011

Ex-Expats

Het was me niet zo opgevallen, maar het schijnt echt zo te zijn. Het is stiller geworden in de Praagse straten. Zelfs café Blind Eyes heeft moeten sluiten. Hadden we in de jaren negentig nog zo’n 30.000 expats die in Praag rondhingen, nu zijn het er nog nauwelijks meer dan 3.000. De Amerikanen houden het voor gezien, uitgefeest en uitgekotst.

De Amerikaanse expats kwamen in de jaren negentig naar het Wilde Oosten om er de tijd van hun leven te hebben. Hier de blits te maken was een koud kunstje; voor de plaatselijke bevolking was wat uit het ‘Vrije westen’ al snel koel. Bovendien was Praag toen nog goedkoop en de VS welvarend. De Amerikaanse jeugd kon hier royaal leven en als ze geen dollars meebrachten konden ze goed verdienen met het geven van Amerikaanse taalles. Ze maakten dan ook geen aanstalten om een woord Tsjechisch te leren en vermeden het om met Tsjechen in contact te komen. Amerikanen leefden onder elkaar, kwamen in eigen kroegen samen en volgden cursussen aan eigen instituten. Maar het moet gezegd worden dat de Tsjechen niet op hen zaten te wachten.

De pijnlijkste situatie was tijdens een concert van The Plastic People of the Universe, de vermaarde en avant-gardistische rockband die ondergronds de nodige onrust bij de communistische heersers wist te veroorzaken. De band treedt nog steeds op en dat tot mijn grote genoegen. Toen traden ze op in Vagon in de Národní. Omdat er in The Prague Post een groot artikel had gestaan waren er veel Amerikaanse jongeren op af gekomen. Het was naar hun zin, al was het wat anders dan hard of snel, of commercieel. Zeker moment zag ik de meest schuwe bier over de toeschouwers gooien. Daar zijn Tsjechen niet van gediend; zonde om daarmee te gooien en dan nog over anderen. Er werd gekeken wie de dader was. Dit was heel anders dan hij op gerekend had en zonder bijval te oogsten, droop hij af.

Terwijl de mooie Praagse meisjes hen mijden, zoekt de Praagse politie hen juist op. Sinds Tsjechië een van de Schengenlanden is, is het voor mensen uit niet EU-landen moeilijker geworden hier een verblijfsvergunning te krijgen. Het is van de Tsjechen ook wel een beetje wraak, omdat Tsjechen in de VS al helemaal niet welkom waren. Maar hier wordt de US-mens dan geconfronteerd met een politie die het waagt hen op straat hun papieren te tonen. Dit heeft zelfs al tot pijnlijke uitzettingen geleid. Maar ook hun kansen op werk nemen af.

Voorheen was het al genoeg om native speaker te zijn om les te mogen geven. Tegenwoordig moeten ze ook nog een lesbevoegdheid kunnen overleggen en die hebben ze zelden. Verder heeft de economische crisis veel roet in het economische eten gestrooid, veel Amerikaanse bedrijven moeten zich bescheiden opstellen.
Op de foto het vermaarde café Globe, met boekwinkel. Het café probeert tegenwoordig de Amerikaanse jeugd te vermaken en te lijmen met quizzen en bingoavonden.

Het nu gesloten café Blind Eyes is niet alleen gesloten omdat er nog slechts 3.000 Amerikanen door de stad dwalen. De sluiting heeft vooral te maken met de vergunning. Omdat bezoekers van het café ’s nachts uitermate luidruchtig zijn, krijgt het geen vergunning meer. Hoewel ik er heel ver vandaan woon, kan ik me alles bij die geluidsoverlast voorstellen. Ik woon in een gebouw waarin verschillende reisbureaus appartementen verhuren en het is zonder meer overduidelijk dat Amerikanen de luidruchtigste bezoekers zijn. Niet alleen is hun volume op orkaankracht, hun stemgeluid penetrant, maar het meest vervelend zijn de gilpartijen die hun woordenschat begeleiden.

Die woordenschat bestaat dan ook nog eens voornamelijk uit de woorden fuck of fucking. Het is natuurlijk zeer stoer, maar hoogst vervelend. Dat is ook hun bloeddorstiger taalgebruik. Het licht wordt niet uitgedaan, maar gekilld. Van een tegenstander win je niet, maar die kill je. Verontrustend werd het toen een paar jaar geleden sprake was om metrostation Národní třída tijdelijk te sluiten wegens bouwactiviteiten. Vanuit de bevolking werd hiertegen fel geprotesteerd. Een Amerikaan zond een ingezonden brief waarin hij zich uitsprak voor sluiting met als argument dat met de sluiting de daklozen er zouden verdwijnen die er toch maar rondhingen en het metrostation als openbaar toilet gebruikten. Dat daarmee het daklozenprobleem allerminst opgelost was, kwam niet in hem op. Een soort oorlog tegen terreur eigenlijk en even onzinnig.

In sommige cafés en restaurants blijven de tafels waar jonge Amerikanen zitten leeg. Niet alleen vanwege het lawaai, maar anders dan Tsjechen, kunnen zij niet gewoon aan tafel blijven zitten. Het is een gedraaf en gedoe van jewelste. Ze lopen met glazen alle kanten op en willen het liefst hun vaardigheden in allerlei kunstjes aan het publiek tonen. Je moet als Amerikaan iets hebben wat op anderen indruk maakt en waarmee je je een houding kan geven. Dat kan het in de lucht gooien van een glas zijn en dat onderhands opvangen of het erg stoer aansteken van de sigaret. Het is vooral veel show. Maar zoals het met haast alles gaat, er is een geluk bij het ongeluk. Ze blijven nooit lang. Wanneer de laatste hap naar binnen geschoven is willen ze al weer weg.

En nu dan vertrekken ze in veel gevallen naar Hong Kong. En daarmee komt een einde aan twee werelden, de Amerikaans en de Tsjechische, die moeilijk samengaan en al helemaal niet samen willen, afgezien van hier en daar een huwelijk. Ineens moet ik denken aan en Amerikaans meisje dat ergens in 1994 schat ik, kokhalzend vertelde dat ze een vrouw gezien had die haar oksels niet geschoren had. Daarmee ging het gesprek al verder dan wat meestal plaats vindt. Dat gaat zo: Waar kom je vandaan? Het was leuk je te ontmoeten. In verwarring blijf je dan achter. Tegenwoordig zou ik het volgende eraan toe willen voegen: We’ll meet again in Hong Kong. Maar niet heus.

dinsdag 2 augustus 2011

Leeszomer - Stromen en bergen

Door de vakantiestroom richting Tsjechië is me een flink pak oude Nederlandse kranten, maar nieuwe voor mij, in handen gekomen. Het nieuws van een jaar geleden is achterhaald, maar dat was het al op de dag waarop de kranten verschenen, zo lijkt. Het is opvallend hoe kort het leven van levensbelangrijke zaken is. Of waren de kwesties niet zo van levensbelang? In elk geval lijken de grote lijnen en het brede perspectief uit het Nederlandse denken verbannen te zijn. Maar gelukkig bestaan er nog wel boeken.

Hoewel ik de stapel kranten nog niet helemaal doorgespit heb, heb ik er al heel wat heerlijkheden uit kunnen pikken. Het is ook nog eens allemaal zo verheugend omdat er, in elk geval in boekvorm, zo veel belangstelling voor Tsjechië is.
In 2010, lees ik nu, verscheen een Engelstalig boek over de Italiaans schilder Giuseppe Arcimboldo (1526-1593). De auteur is Thomas DaCosta Kaufmann, hoogleraar kunstgeschiedenis aan Princeton en deskundige op het gebied van de renaissance in Midden-Europa. Arcimboldo werkte voor drie keizers van het Heilige Roomse Rijk: Ferdinand I, Maximiliaan II en Rudolf II. Rudolf is de legendarische keizer die in Praag zetelde en het is aan deze keizer te danken dat de Italiaan tot zijn meest bekende en inventiefste werk kwam. Hij schilderde mensengezichten, ook dat van de keizer, die uit groenten en fruit, vissen en gevogelte waren samengesteld.

Ook al geen Nederlandstalig boek, maar onmogelijk om onvermeld te laten, is Europe’s Tragedy van Peter H. Wilson over de Dertigjarige oorlog. Maar dit boek verscheen al in 2009 en heeft waarschijnlijk iedereen al gelezen. Dan maar naar drie vertalingen.
Maar eerst even Jan Faktor die zijn herinneringen aan Praag opgeschreven heeft. Hij is in 1951 in Praag geboren en in 1971 naar Oost-Berlijn gevlucht. Zijn Georgs Sorgen um die Vergangenheit oder Im Reich des heiligen Hodensack-Bimbams von Prag. Het Duitstalige boek is een mengeling van een schelmenroman, ontwikkelingsroman en politieke roman, het schijnt ‘oergeestig’ en ‘ondeugend’ te zijn. Zo’n boek kunnen we niet links laten liggen. Hij was afgelopen voorjaar in het Goethe-Instituut, maar uitgerekend die avond kon ik niet, omdat ik een abonnement op de opera had, maar anders… kan lezen altijd nog.
Ik heb het boek inmiddels ook en het ligt klaar om verorberd te worden. De begraafplaats van Praag van Umberto Eco en dat is het Oude Joodse kerkhof in het centrum van Praag. Men zegt dat het het oudste nog bestaand Joodse kerkhof in Europa is en niet alleen daarom een grote publiekstrekker. Het is zonder meer een van Praags indrukwekkendste en meest emotionele plekken en eigenlijk het beste te combineren met een bezoek aan de Oudnieuw synagoge een eindje verderop, al moet daar dan weer een nieuw kaartje voor gekocht worden. Vooral zo navrant omdat met het kaartje van de begraafplaats ook andere synagogen bezocht kunnen worden, maar juist niet de Oudnieuw. Op de begraafplaats rondhangen zoals Kafka dat deed, kan helaas niet meer. Over het boek zal ik het later nog wel hebben.

En wat te denken van HhhH van Laurent Binet. De titel is een afkorting van Himmlers hersenen heten Heydrich en is het sublieme debuut van een franse schrijver over de aanslag op Reinhard Heydrich aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in Praag. De Beul van Praag gold als een van de gevaarlijkste mannen van nazi-Duitsland, was de directe chef van Adolf Eichman, werkte nauw samen met SS-leider Heinrich Himmler en bewonderd door Hitler zelf. Men zei onder elkaar Himmlers Hirn heisst Heydrich, vandaar. De aanslag op Heydrich is een onwaarschijnlijk spannend verhaal en met een zeer tragische afloop. Vooral de vergelding van de moordaanslag, het uitmoorden van het dorp Lidice, houdt de gemoederen nog steeds bezig. In de Volkskrant las ik dat de bizarre geschiedenis prachtige literatuur opgeleverd heeft en ik haal dan ook graag de woorden van Wineke de Boer aan het slot van haar recensie aan: ‘kunst, literatuur, muziek is het enige antwoord dat de mens kan geven op dat absurde, zinloze en gruwelijke lijden’.

In Oorlog met de Salamanders van Karel Čapek worden niet zozeer de nazi’s op de hak genomen, maar zijn het vooral de Hollywoodfiguren en het fenomeen film. Het boek verscheen al in 1936 en is nu op nieuw vertaald. Čapek (1890-1938) was voor WOII een belangrijk Tsjechisch schrijver en is dat eigenlijk nog altijd, toch iets wat van geen Nederlandse schrijver gezegd kan worden. Dat ligt niet aan de schrijvers, overigens. Ook ik heb van Čapek boeken in het Tsjechisch in huis en heb zelfs een toneelstuk van hem in het Tsjechisch gezien. En zo nu en dan druppelt van hem ook iets in Nederland door. Zo is zijn toneelstuk R.U.R. in het Nederlands vertaald, evenals zijn reportage Beelden uit Holland.

En de leeszomer kan ook nog een sportief tintje krijgen dankzij de Franse schrijver Jean Echenoz. Zijn boek Hardlopen, gaat over de Tsjechische Locomotief Emil Zátopek. Zátopek vierde zijn eerste triomfen tijdens de Duitse bezetting, maar tijdens de koudste periode van het stalinisme won hij drie keer goud op de Olympische spelen van Helsinki (1952). Een lichtvoetige loper was hij niet. Tijdens het lopen maakte hij waanzinnige armbewegingen en trok hij gekke bekken, maar was toch wel even de uitvinder van de eindsprint. Een mysterieuze en sympathieke man. Op tv zie ik wel eens beelden van hem en hij verdient het om met zo’n boek geëerd te worden.

Nu moet ik snel verder met de kranten en daarna met de boeken.

zaterdag 23 juli 2011

Levenswandel 5 Dáša

Het moet er maar eens van komen. Ze zijn beiden vaak genoemd: Katka en Dáša. Katka heet in werkelijkheid natuurlijk niet Katka, maar ik verander haar naam, omdat ze het nooit goed zou vinden onder haar echte naam hier terecht te komen en gelijk heeft. Katka is een associatie die eventueel alleen Nederlanders kunnen begrijpen. Katka is de koosnaam voor Kateřina en zo heet Katka totaal niet, maar wel omdat ze een hondje wilde. En het gaat om dit hondje draaien: Dáša.

Katka en ik woonden amper een maand samen toen haar vraag kwam:
‘Zullen we een hondje nemen?’ Ze was een paar dagen voor Kerstmis als celliste met een orkest voor een tournee door Duitsland en Frankrijk vertrokken en was allen met kerstavond even in Tsjechië geweest, bij haar ouders in Zuid-Bohemen. Daarna werd de tournee voortgezet en nu in de eerste volledige week van januari was ze weer terug. Ik had gedacht dat ze dan wel genoeg aan mij zou hebben.

Ze leek nergens meer naar te verlangen dan naar een hondje. We hadden al een aardige collectie Ikeadieren, zoals Krabbie hier op de foto, en die ze allemaal tot leven wist te wekken en die avonturen beleefden waarvan ze me accuraat op de hoogte hield. (Het typische Tsjechische poppentheater was wat dat betreft een groot talent misgelopen.) Op de een of andere manier volstond dit niet meer. Kakta wilde niet alleen een hondje, ze had me al snel duidelijk gemaakt dat ze ook een huwelijk wilde en een kind.
We kenden elkaar van een concert. Toen ze het podium betrad vielen we in elkaars ogen, zodanig dat ik haar na het concert bij de tramhalte bij café Slavia moest aanspreken. Ik werd voor een volgend concert uitgenodigd en daarna verdween ze voor een half jaar naar Japan. Pas toen ze al weer een paar weken terug was, spraken we af en ineens had ze haast. Die haast overviel me wat, vooral omdat ze al nieuwe tournees aangekondigde. Ik was trots op haar tournees. Bovendien had Katka een hekel aan Praag en wilde haar kinderen beslist niet in de metropool laten opgroeien, maar in het romantische Zuid-Bohemen. Dat wilde ik ook, maar als zij voortdurend in het buitenland is, of in Praag waar altijd werk voor haar is, zit ik daar in de bossen, hond of geen hond.

‘Wat moeten wij nou met een hond?'
Haar antwoord bestond uit gitzwarte ogen die bleven glansen en waarin toch een zweem van teleurstelling lag.
‘Jij bent vaak weg en je hebt een zeer onregelmatig leven. En ik ben ook de hele dag weg en soms ga ik naar Nederland.’
Nu ging ik hooguit enkele dagen per jaar naar Nederland, maar gezien Katka’s onregelmatige leven was dat al onhandig genoeg. De ware reden waarom ik niet aan een hondje wilde beginnen, kon ik haar niet zeggen. Voor een klein deel was dat uit schaamte, maar vooral omdat ze het niet zou begrijpen en me er om zou uitlachen. Met argumenten viel dit niet te winnen.

‘Zo’n klein hondje, zo’n grappig brutaal hondje? Dat kan toch wel? Jij bent toch altijd thuis en als je de stad ingaat kun je het hondje toch meenemen?’
‘Maar over een maand begint mijn taalcursus.’ Mijn deelname aan een taalcursus Tsjechisch van vijf dagen in de week van 9 tot half twee was op zich al een tegemoetkoming aan haar wensen. We spraken Engels met elkaar, wat onhandig was, omdat ik zo het Tsjechisch niet onder de knie kreeg. Praktische overwegingen konden haar niet overtuigen.
‘Dan ben jij de papa van de hond en ik de mama. Om te oefenen.’
‘We gaan een hondje baren?’

Wordt vervolgd

maandag 18 juli 2011

De peetvader

Toen ik nog als toerist door Praag dwaalde, kwam ik in een buurt die in de luwte van het historische gedeelte ligt en waar ik later ben gaan wonen. Door de wandeling hongerig geworden besloot ik iets te gaan eten in Pizzeria Kmotra, dat vertaald De Peetvader heet en waarmee verwezen wordt naar The Godfather. Bij het betreden zag ik bij het raam een kaal en gedrongen mannetje achter een kopje koffie zitten en een poging ondernemen om het suikerzakje open te scheuren. Beneden in het pizzarijk begon het me te dagen, maar daarmee nam ook de twijfel toe. Zat daar nu Bohumil Hrabal of niet?

Begin jaren negentig, toen ik als toerist naar Praag begon te gaan, had ik in een houten telefooncel aan de Masaryk-kade, tussen het Nationaal theater en het Goethe-instituut, maar misschien was het toen nog de ambassade van de DDR, de naam Hrabal in het telefoonboek opgezocht. (Van de telefooncel rest enkel nog een betonnen vierkant met op de hoeken bevestigingspunten voor het houten en glazen hokje.) Als hij was wie ik dacht dat hij was, stond hij vermeld als Dr. of JuDr. B. Hrabal (1914-1997). Het adres zei me niets, maar als ik het me goed herinner was het in de enorme uitbreidingswijk Ďáblice, in het noorden van Praag.
Ik had Hrabal altijd geassocieerd met het historische Praag, de smalle kronkelstraatjes, kroegen met muren van nicotine. Nu weet ik wel dat hij het grootste deel van zijn leven in Libeň gewoond heeft, zo’n beetje vanuit het centrum gezien op de helft op weg naar Ďáblice, maar Hrabal was natuurlijk goed bekend in de Oude en de Nieuwe stad. Ik had hem inderdaad tegen kunnen komen. Maar of ik hem in De Peetvader gezien heb vraag ik me nog altijd af als ik mijn huis uitkom en naar rechts ga, de eerste links en dan rechtsaf sla. De pizzeria bevindt zich naast de Mexicaanse ambassade en toen de griep het voortbestaan van de mensheid bedreigde, meed ik dat deel van de straat natuurlijk en vroeg het me minder vaak af of de man achter het kopje koffie Hrabal wel was.

Hrabal kende deze buurt, hij had er vlakbij in het papierdepot gewerkt en zijn uitgever zat een straat verderop, bovendien ging hij in de directe omgeving van het papierdepot vaak bier halen of ter plekke drinken. Ik denk dan ook dat de pizzeria voor 1990 een echte bierkelder was en na de Fluwelen revolutie zichzelf opgewaardeerd heeft tot eetgelegenheid. Iedereen ging toen een groot zakelijk succes tegemoet, was de hoopvolle stemming. Maar misschien was Hrabal in het ziekenhuis geweest, daarvan zijn er vele aan het Karelsplein, en was hij na zijn consult een wandelingetje gaan maken. Wie weet. Ik in elk geval niet.

Ik kom vaak mensen tegen in de buurt waarvan ik na enkele stappen denk, was dat nou…? Dat had ik met de minister van buitenlandse zaken Karel Schwarzenberg, maar ook met Jaroslav Hutka, de protestzanger uit de communistische tijd. Ze zien er in het echt vaak anders uit dan op tv, maar vooral ben ik er nooit op bedacht dat ze ineens voor je neus kunnen staan. Wat Hutka betreft, die heb ik twee keer tegelijkertijd gezien.

Er zat wel zo’n 20 jaar tussen, maar toch zag ik hem op hetzelfde moment. Het was op 17 november 2009, de dag waarop het begin van de Fluwelen revolutie herdacht wordt. Ik zat naar de tv te kijken, naar een oude opname van een concert van Jaroslav Hutka. Terwijl ik naar het scherm keek merkte ik dat iemand voor mijn raam liep: Jaroslav Hutka. Waarschijnlijk was hij op weg naar het monumentje in de Národní. Ik herkende hem meteen, ondanks dat hij wat grijzer was geworden.

Maar of de man achter het kopje koffie Hrabal was weet ik nog altijd niet. Hij leefde toen nog wel; het had gekund. Alleen: Hrabal en koffie? Zou kunnen, zijn gezondheid ging toen al achteruit. Nu de Mexicaanse griep niemand meer bedreigd en ik weer dagelijks De Peetvader passeer vraag, ik het me nog steeds af. Een ding is zeker, de kans hem nu nog tegen te komen bestaat niet.

donderdag 7 juli 2011

Het dansende huis – met schoonheidsfoutjes

Een prominent gebouw op een prominente locatie - het is een simpele stelregel uit de architectuur en stedenbouw. Het Dansende huis op de hoek van de kade van de Vltava (Moldau) en Praags belangrijkste doorgangsweg Resslova voldoet dan ook uitstekend, zeker er ook omdat de naam van een internationaal architect aan verbonden is, Frank O. Gehry. De zwierige hoofdvorm van het dansende stel zal dan ook voor menig automobilist een baken zijn. Of het dat ook voor de honderden bezoekers is die dagelijks het gebouw fotograferen is maar de vraag.

De volumes waaruit het dansende gebouw aan de Rašínkade is samengesteld, spreekt erg tot de verbeelding. Ik heb eens een gids uitvoerig horen uitleggen wat de overeenkomsten tussen het gebouw en het dansende filmduo Ginger en Fred zijn, alsof het daar om gaat. Maar goed, hij keek in elk geval al beter dan menig automobilist het kan of wil. Het is misschien ook vanwege dit verhaal dat het gebouw het populairste postcommunistische gebouw van Praag en misschien wel van de hele Tsjechische republiek is geworden. De eerste plannen dateren trouwens ook uit de communistische tijd. De hoek naast het pand van de familie Havel was vrijgekomen nadat een Brits-Amerikaans bombardement, terwijl de Britten en Amerikanen volgens alle verdragen in Praag niets te bombarderen hadden, maar toch langs de kade om het historische centrum en aan het Oude Stadsplein veel historische gebouwen hebben verwoest. Aan het einde van de jaren tachtig was de uit Joegoslavië afkomstige Vlado Milunić al bezig met een ontwerp waarin een hoektoren centraal stond. Toen begin jaren negentig het grondstuk aangekocht werd door verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden kreeg Milunić versterking van de Amerikaanse sterarchitect Frank O. Gehry.

En toen ging het mis, wilde ik schrijven, maar dat is te voorbarig, omdat het onduidelijk is wat nu eigenlijk het uiteindelijke aandeel van Gehry in het eindontwerp (1992-1996) is. In grote trekken bestaat het op betonnen pijlers geplaatste hoekpand uit twee torens en een golvende gesloten gevel. De uitkragende hoektoren is eveneens gesloten met uitstulpende vensters. Op het dak staat een van staaldraad gevlochten bol. De noordelijke toren heeft een naar het midden versmald toelopende vliesgevel waar ook een balkon is. Hoewel het pand afwijkt van de bestaande bebouwing zijn er toch pogingen ondernomen het aan te laten sluiten. De keuze voor de torens is er daar een van, maar ook de kleine vensters, de gestucte gevel en de bol op het dak zijn daar voorbeelden van. Het interieur is ontworpen door niemand minder dan de gevierde Tsjechische architect Eva Jiričná.

Waarschijnlijk hebben de architecten gedacht vanuit de automobilist, omdat wanneer er gedetailleerd en nauwkeurig gekeken wordt er nogal wat schoonheidsfoutjes te constateren zijn. Dat is er opmerkelijk omdat van de architecten die door de communisten aangesteld werden in het algemeen gezegd kan worden dat ze zich om afwerking en zorgvuldige detaillering bekommeren. Daar wijdt ik hier niet verder over uit en beperk me door te verwijzen naar mijn boek Het reële paradijs. Het is ook opmerkelijk omdat Gehry allerwegen geprezen en geëerd wordt, maar blijkbaar alleen een vage schets met daarop de contouren bij zijn personeel achtergelaten heeft, door zijn mondiale zegetocht en goed gevulde orderportefeuille geen tijd of geen zin had, om er nog eens goed naar te kijken, of echt vanuit de automobilist ontworpen heeft en er vanuit ging dat op het drukke kruispunt niemand in staat zou zijn om eens goed naar zijn/hun creatie te kijken. Dan heeft hij toch een verdwaalde Hollander met een bruin hondje over het hoofd gezien.
Dáša's veldje oftewel het Jirásek-plein

Als we weinig tijd hadden of als het te heet was, gingen Dáša en ik graag naar het grasveldje bij de Jirásekbrug aan Jirásekplein waarop het standbeeld van Alois Jirásek (1851-1930) prijkt, naamgever van brug en plein. Hij was auteur van historische romans en woonde aan het plein. Zijn standbeeld uit 1960 is van K. Pokorný en J. Frager. Maar dit terzijde. Terwijl Dáša de meest dwaze capriolen uithaalde en met fotogenieke zweefduiken de halve bal uit de lucht plukte of in de schaduw op haar rug lag, had ik alle tijd om naar het gebouw te kijken. Als je zo vaak en zo lang naar een gebouw kijkt, beginnen een aantal elementen in toenemende mate te irriteren.

Door de uitwaaierende onderzijde van het gebouw wordt een deel van het trottoir overdekt. Dat is erg aardig, maar het functioneert erg slecht omdat de pijlers op de begane grond waanzinnig dik zijn. Van elegantie is beslist geen sprake. Vergelijken we het met een tijdgenoot uit Tilburg, het Interpolis-gebouw van A. Bonnema, dan valt op dat het hogere en grotere Interpolis-gebouw op zeer ranke pijlers staat. Technisch was wat meer elegantie in Praag best mogelijk geweest. Nu staan ze de voetgangers vreselijk in de weg, bovendien ziet het er erg lomp uit. Wat het nog erger maakt is dat de vierkante pijlers onder de glazen gevel veel zwaarder zijn dan die van de bovenliggende verdiepingen, zo goed te zien door de glazen gevel.

Nu ik het toch heb over de betonconstructie die achter de vliesgevel zichtbaar is, kan ik er aan toevoegen dat de elegante getailleerde lijn van de vliesgevel niet is terug te vinden in die betonnen constructie. Zeker vanaf het grasveld bezien staan ze schots en scheef op elkaar geplaatst. Het moet toch mogelijk zijn een beetje gebogen betonnen pijlers te gieten, zodat de constructie en de vliesgevel meer eenheid vertonen, of ze op zijn minst een beetje in het gelid weg te zetten?
Dan is er ook nog een balkon gehangen op de plaats waar de glazen gevel het smalst is. Dat ziet er ook niet erg fijngevoelig uit. Over smaak valt niet te twisten, maar mij lijkt het of iemand een lade open heeft laten staan of dat het gebouw zijn tong uitsteekt. Het komt zelden voor dat een vliesgevel zo met een betonnen bak onderbroken wordt. Maar goed, een balkon is nooit weg. Het gevolg is wel een enorme blunder.
Het is best een ruim balkon, hoewel ik er nooit iemand op heb gezien wat wel een beetje verdacht is. Hoewel het uitzicht er magnifiek is, lijkt het mij weinig prettig daar op tochtige hoogte naar het verkeerslawaai te gaan luisteren. Zoals gezegd een ruim balkon, een balkon waarop nogal wat milliliters regenwater zal neerplenzen. Om het niet tot badkuip te laten verworden heeft de architect, of God weet wie, een afwateringspijpje aangebracht. Het is het meest lullige afwateringspijpje van Praag (en hier kunnen ze er wat van), maar misschien wel van de hele wereld. Zodra het regent, stroomt het regenwater via het pijpje op de betonnen constructie en vervolgens op de glazen vliesgevel. Ik wil hier de gevolgen daarvan niet beschrijven, die zijn immers voor iedereen zichtbaar. Ik wil nu alleen nog één irritatie geven.

Het gebouw wordt geprezen omdat het op ludieke wijze op zijn omgeving aansluit. Die poging is inderdaad ondernomen, maar slecht uitgevoerd. De glazen hoek wijkt aan het Jirásekplein stevig van de rooilijn af; het komt meters dichter naar de rijbaan toe. Dat is gedaan om het gebouw nog prominenter te maken dan het al zou zijn, bovendien overdekt het een deel van het trottoir en dat is fijn voor de voetgangers en het is toch van glas zodat de bewoners van het aanpalende gebouw er geen last van zullen hebben. Maar als zo’n enorm volume van getint glas zover naar voren komt ontneemt het veel licht en nog meer uitzicht. Het is onbegrijpelijk dat hiervoor een vergunning verleend is. Dit kan gewoon niet. Daarmee wijkt het gebouw dan ook volledig van zijn omgeving af. Aan het plein en aan de kade is te zien hoe zorgvuldig stedenbouwkundig de panden weggezet zijn. Alles is gericht op het zicht op de Praagse burcht en de rivier, op het licht dat ondanks de soms smalle straten de woningen kan bereiken. Vooral omdat De glazen gevel ontneemt zelfs de vensters van het eigen gebouw elk zicht. Dit is een sterarchitect onwaardig, ook al is het gebouw enkel vanwege de contouren ontworpen.

P.S. Nu ik mijn hart toch aan het luchten ben, kan ik niet onvermeld laten dat de bovenste verdieping aan de noordzijde van het gebouw rampzalig slordig is uitgevoerd. Het is alsof er een of ander rommelhok op een vergeten stukje gebouw is gezet.

donderdag 30 juni 2011

Tsjechisch tv-kijken

Nu moet ik het toch eens over de Tsjechische tv hebben. Het zal wel iets zijn wat in Nederland volslagen onbekend is, dat spijt me voor de Nederlanders. De Tsjechische tv, zeker de publieke zender, is een schatkist.

Er wordt me wel eens gevraagd wat mis je het minste van Nederland? Ik wist nooit iets te bedenken, totdat ik hier een paar keer BVN zag, een soort Wereldomroep maar dan voor tv. Het Beste van Vlaanderen en Nederland zou er te zien moeten zijn en wat ik dan wel eens naar keek waren De Wereld Draait Door en Pauw en Witteman. Je past je nu eenmaal graag aan. Maar als dat de enige programma’s zijn die het bekijken waard zijn is dat weinig verheffend. Nu BVN niet meer op mijn kabel zit was ik het bestaan van al snel vergeten. Dat komt natuurlijk door ČT (Česká televize).

Waar te beginnen? Laat ik de zaterdagavond nemen, prime time. ČT1 komt dan om acht uur met een opera, een muziekstuk of een theatervoorstelling. Pas geleden was het een gala-avond uit Zlín, waar het internationale kinder- en jeugdfilmfestival was. ČT1 concurreert daarmee met ČT2 die na de programma’s Kultura.cz, Het allerbeste uit de klassieken en Terra musica ons het zeer gewaardeerde en geliefde architectuurprogramma Šumné stopy (Mooie voetsporen) voorschotelt. Een zeer oorspronkelijk architectuurprogramma gepresenteerd door architect en cabaretier David Vávra, die deze twee talenten tot een boeiende presentatie weet samen te smelten. Dan komt een verslag van het internationale muziekfestival De Praagse lente, gevolgd door Třistatřicettři. Geen paniek, dat betekent 333 en is een literair programma gepresenteerd door twee heren, Jan Lukeš a Jan Schmid, die belangstelling en kennis smaakvol weten te presenteren, ook visueel. De avond op 2 wordt afgerond door een Roemeense film of een andere film die niet per se alleen vanwege de bezoekersaantallen is gemaakt. Voor degenen die nu de paniek naar de keel springt, het volgende. Amerikaanse films worden vaak op de commerciële zenders getoond (Nova en Prima), maar ook ČT bezondigd zich er wel eens aan. Omgekeerd zenden de commerciële films ook wel goede Tsjechische films uit.
Op ČT24 zijn veelal nieuws en actualiteiten te zien, aangevuld met discussieprogramma’s en documentaires. Maar ook veel geschiedenis, ook recente zoals in Retro over de communistische tijd. Elke week een thema waarbij de presentatrice zich op passende wijze kleedt, zo is de ene keer in skikleding te zien, of als serveerster, of in badkleding of in het uniform van de Pioniertjes. Opmerkelijk bij deze nieuwszender is hoe internationaal ze georiënteerd zijn en de snelheid waarmee ze nieuws brengen. Vaak hebben ze ’s middags al beelden die de Duitse tv laat op de avond nog niet eens heeft. Dan hebben we nog ČT4 en dat is de sportzender, met veel ijshockey natuurlijk en als de uitzendrechten niet te hoog zijn ook internationale sport. Maar de andere zenders bieden al spanning genoeg. Tenminste, voor degenen die gegil, vernielen, beledigen en luidruchtigheid niet per definitie spannend vinden.

Wat in het algemeen aan de Tsjechische tv opvalt is het historisch besef en dat kun je natuurlijk alleen maar hebben als dat verleden ook iets te bieden heeft. Inmiddels heb ik nagenoeg het complete oeuvre en een deel ervan zelfs al vaker dan een keer gezien van Vlasta Burian. Ik doe hem tekort door te zeggen dat hij een mengeling is van Groucho Marx en Danny Kay en daarom doe ik het niet, maar voor de Tweede Wereldoorlog heeft hij een reeks uitermate klassieke komische films gemaakt. Die films worden regelmatig herhaald, zeker in december, maar ook de films van cabaretier en acteur Jan Werich zijn regelmatig te zien.
Kam slunce nechodí (Waar de zon niet binnenkomt, 1971) met Vladimír Menšík, Vrchní, prchni (Ober, loop weg,1980) met Josef Abrhám. Wat te denken van acteur Rudolf Hrušínský als de brave soldaat Švejk, maar niet minder fascinerend in Spalovač mrtvol (1968). Als crematoriummedewerker is hij te zien in een van de beklemmendste films over de Tweede Wereldoorlog, zeker als je dat vergelijkt met Pastorale of de brave soldaat van Oranje. Pelíšky (In het mandje,1999) met onder andere Miroslav Donutil en Boleslav Polívka over een gezin tijdens het communisme waarvan de vader militair is.
.
Absolute wereldtop is het trio Tatiana Vilhelmová, Pavel Liška en Anna (Aňa) Geislerova. Ze zijn te bewonderen in Návrat idiota (De terugkeer van de idioot,1999) een vrije bewerking van De idioot van F.M. Dostojewski en Štĕstí (Geluk, 2005), maar ik zou het niet over film maar over tv hebben. Geen probleem

Om ook wat over de commerciëlen te zeggen. Met Ulice (De straat) en Ordinace v růžové zahradĕ (Spreekuur in de rozentuin) staan ze dichter bij een literaire verfilming dan bij een soap. Maar de meest bijzondere zijn toch die van ČT. Zo is er Nemocnice (Het ziekenhuis) dat al ergens in de jaren zestig begonnen is en nog steeds loopt. Dan hebben we ook Četnické humoreský (Politiehumor) met Tomáš Töpfer en de populaire Ivan Trojan.


Het speelt in de jaren dertig, voor Tsjechen de roemrijke jaren van de eerste republiek. In de communistische jaren speelt Vyprávĕj (vertel eens) en daar ben ik helemaal gek op, een serie over hoe een familie het zichzelf, elkaar en hoe de communisten het hen en zichzelf lastig maken. Maar zo ontroerend en mooi en goddelijk geacteerd dat niet alleen ik, maar ook de jury in Monte Carlo er slechts de hoogste lof voor had.

Dan laat ik verder alle muziekprogramma’s maar achterwege (zoals Meduza), evenals de reeksen over acteurs, kunstenaars, en de vele prachtige kinderprogramma’s, waarover ik toch wil zeggen dat het me heerlijk lijkt als verschillende generaties met dezelfde kinderprogramma’s en sprookjes zijn opgegroeid. Blijkbaar weet men bij de Nederlandse tv niet dat er elk paar jaar nieuwe kijkertjes bijkomen en afvallen en dat de afvallers pas weer kijken met hun jongere broertjes of zusjes of in elk geval met hun kinderen. Elke keer een nieuw programma maken is dan ook welbeschouwd geldverspilling. Het is zonder meer geldverspilling.

TV-MENSEN KIJK EENS NAAR HET OOSTEN. WE HEBBEN HIER MEER DAN ALLEEN BUURMAN EN BUURMAN!