Ik heb het 17 mei dit jaar gehad over Vït Bárta, over hoe hij een staatsgreep plande. Hij vergoot dan wel geen bloed maar wel moraal. Je zou denken dat er veel veranderd is, sinds dit alles bekend werd. Helaas. Er bestaat in democratieën zoiets als immuniteit en dat is een nog altijd populair overblijfsel uit het absolutisme.
Ik kan me best voorstellen dat regeringsleiders niet voor elk wissewasje voor het gerecht gesleept willen worden, maar als het niet meer om een wissewasje gaat en al helemaal niet om een regeringsleider moet er toch enig recht mogelijk zijn. In elk artikel wordt Bárta, onze Napoleon, de informeel leider genoemd, een aanduiding die hij dankt aan de macht die hij achter de coulissen heeft. Hij is eigenaar van regeringspartij VV, maar door alle aantijgingen van corruptie, afpersing en chantage moest hij als minister terugtreden. Zijn vrouw is partijvoorzitter en als lijsttrekker en stroman fungeert Radek John, maar financier Bárta heeft het voor het zeggen en die zit nog steeds in de volksvertegenwoordiging en geniet immuniteit.
Vít Bárta op de omslag van het tijdschrift Respekt, getekend door Pavel Reisenauer
Daar zal hij ook wel blijven, omdat de grootste regeringspartij ODS niet mee wil werken aan het opheffen van die immuniteit waardoor Bárta voor het gerecht gedaagd kan worden. Daar heeft de ODS geen principiële of justitiële redenen voor, maar zoals het in de krant stond, was er sprake van een geheime afspraak. Volgens mij weten alle Tsjechen wat dat betekent. Een paar maanden geleden, toen Bárta als minister van verkeer afgetreden was, ging alles gewoon door. Hij zat aan bij belangrijke vergaderingen, leidde formele en informele besprekingen en wat al niet, zelfs gaf hij interviews.
De vraag is dan wat die geheime afspraak met de ODS inhoudt? Waarom verlost die partij de republiek niet van Bárta? Van Klaus valt niets te verwachten, of hij nu afgeperst wordt of niet. Ik durf zelfs te beweren dat Klaus degene is die de republiek al direct na december 1989 dit soort mensen in het zadel geholpen heeft. Klaus was degene die de planeconomie naar dat van de vrije markt leidde en daarbij is veel mis gegaan. Veel staatseigendom is in verkeerde handen gevallen en de corruptie werd een niet meer uit te roeien kwaad. De ODS heeft zichzelf ook helemaal buitenspel gezet, omdat zij eveneens overwoekerd is met corruptie.
Waarschijnlijk al te overmoedig of dronken van zichzelf, zei hij tegen de journalist dat hem niets kon gebeuren. Zelfs president Václav Klaus kon hem niets maken. Waarom niet? Omdat hij ook de president in zijn zak had en wanneer het nodig was kon hij hem ten val brengen. Daarmee was een kleine rel geboren. Waarmee viel de president te chanteren? Het relletje werd snel de kop ingedrukt omdat Bárta verklaarde dat hij tijdens het interview dronken was en maar wat gelald had. Mocht hij dronken geweest zijn, dan nog pleit dat niet voor hem.
Nu is niet Klaus, maar ODS-er Petr Nečas de premier en die moet toch in staat zijn om iets te doen? Zeker, maar helaas staat bekend Nečas bekend als een zwak leider. Dat is logisch, anders was hij geen premier geworden. Klaus heeft hem volledig onder controle en via Klaus ook Bartá.
Op de ranglijst van Global Corruption Index neemt Tsjechië van de 178 landen de 53ste plaats in en is daarmee zowat het meest corrupte land van de EU. Op 18 april 2011 werd op het Letná-plateau het lijk gevonden van Milan Král. Deze politieman was tot voor kort leider van de witwasafdeling van ÚOKFK, een eenheid dat de strijd tegen corruptie en financiële misdaden had aan te gaan. Král werd intern een andere positie aangeboden, omdat het hem maar niet lukte zelfs maar een kleine vis te vangen. Wat er wel gebeurde was het regelmatig lekken van informatie. Daardoor is de rol van Král onduidelijk en is het de vraag of hij vermoord werd omdat hij een gevaar vormde of voelde hij zich zo gedwarsboomd dat hem maar één uitweg overbleef? Volgens het hoofd van ÚOKFK had Král op zich geen reden voor zelfmoord, maar zelfmoord was het evengoed. Door zijn daad werd Král de tweede hoge politieman die binnen een jaar zelfmoord pleegde. Beiden schoten ‘zich’ een kogel door het hoofd.
Dat de bevolking zich van zijn politiek leiders afkeert is begrijpelijk. Zorgelijker wordt het wanneer het volk, door gewenning, immuun wordt en zich van de samenleving afkeert. Elke week zijn er wel een paar stevige schandalen; eigenlijk kijkt niemand er meer van op. Misschien denkt de hedendaagse kiezer dat dit echte politiek is en dat politici als Klaus en psychiatrisch geval Bartá alleen maar slim zijn?
Bijna vijf jaar in Praag! Hoogste tijd om de ervaringen die ik ogedaan heb te delen. Het blog 'Praag door en door' is uitdrukking van mijn liefde en fascinatie voor deze Midden-Europese metropool, maar ook de ergenissen en teleurstellingen komen aan bod. Het blog heeft de titel 'Praag door en door' omdat het het resultaat is van mijn vele tochten door de stad. Praag gaat door het hart. TEKSTEN EN FOTO'S ZIJN EN BLIJVEN EIGENDOM VAN ALBERT GIELEN!
vrijdag 19 augustus 2011
donderdag 11 augustus 2011
Ex-Expats
Het was me niet zo opgevallen, maar het schijnt echt zo te zijn. Het is stiller geworden in de Praagse straten. Zelfs café Blind Eyes heeft moeten sluiten. Hadden we in de jaren negentig nog zo’n 30.000 expats die in Praag rondhingen, nu zijn het er nog nauwelijks meer dan 3.000. De Amerikanen houden het voor gezien, uitgefeest en uitgekotst.
De Amerikaanse expats kwamen in de jaren negentig naar het Wilde Oosten om er de tijd van hun leven te hebben. Hier de blits te maken was een koud kunstje; voor de plaatselijke bevolking was wat uit het ‘Vrije westen’ al snel koel. Bovendien was Praag toen nog goedkoop en de VS welvarend. De Amerikaanse jeugd kon hier royaal leven en als ze geen dollars meebrachten konden ze goed verdienen met het geven van Amerikaanse taalles. Ze maakten dan ook geen aanstalten om een woord Tsjechisch te leren en vermeden het om met Tsjechen in contact te komen. Amerikanen leefden onder elkaar, kwamen in eigen kroegen samen en volgden cursussen aan eigen instituten. Maar het moet gezegd worden dat de Tsjechen niet op hen zaten te wachten.
De pijnlijkste situatie was tijdens een concert van The Plastic People of the Universe, de vermaarde en avant-gardistische rockband die ondergronds de nodige onrust bij de communistische heersers wist te veroorzaken. De band treedt nog steeds op en dat tot mijn grote genoegen. Toen traden ze op in Vagon in de Národní. Omdat er in The Prague Post een groot artikel had gestaan waren er veel Amerikaanse jongeren op af gekomen. Het was naar hun zin, al was het wat anders dan hard of snel, of commercieel. Zeker moment zag ik de meest schuwe bier over de toeschouwers gooien. Daar zijn Tsjechen niet van gediend; zonde om daarmee te gooien en dan nog over anderen. Er werd gekeken wie de dader was. Dit was heel anders dan hij op gerekend had en zonder bijval te oogsten, droop hij af.
Terwijl de mooie Praagse meisjes hen mijden, zoekt de Praagse politie hen juist op. Sinds Tsjechië een van de Schengenlanden is, is het voor mensen uit niet EU-landen moeilijker geworden hier een verblijfsvergunning te krijgen. Het is van de Tsjechen ook wel een beetje wraak, omdat Tsjechen in de VS al helemaal niet welkom waren. Maar hier wordt de US-mens dan geconfronteerd met een politie die het waagt hen op straat hun papieren te tonen. Dit heeft zelfs al tot pijnlijke uitzettingen geleid. Maar ook hun kansen op werk nemen af.
Voorheen was het al genoeg om native speaker te zijn om les te mogen geven. Tegenwoordig moeten ze ook nog een lesbevoegdheid kunnen overleggen en die hebben ze zelden. Verder heeft de economische crisis veel roet in het economische eten gestrooid, veel Amerikaanse bedrijven moeten zich bescheiden opstellen.
Op de foto het vermaarde café Globe, met boekwinkel. Het café probeert tegenwoordig de Amerikaanse jeugd te vermaken en te lijmen met quizzen en bingoavonden.
Het nu gesloten café Blind Eyes is niet alleen gesloten omdat er nog slechts 3.000 Amerikanen door de stad dwalen. De sluiting heeft vooral te maken met de vergunning. Omdat bezoekers van het café ’s nachts uitermate luidruchtig zijn, krijgt het geen vergunning meer. Hoewel ik er heel ver vandaan woon, kan ik me alles bij die geluidsoverlast voorstellen. Ik woon in een gebouw waarin verschillende reisbureaus appartementen verhuren en het is zonder meer overduidelijk dat Amerikanen de luidruchtigste bezoekers zijn. Niet alleen is hun volume op orkaankracht, hun stemgeluid penetrant, maar het meest vervelend zijn de gilpartijen die hun woordenschat begeleiden.
Die woordenschat bestaat dan ook nog eens voornamelijk uit de woorden fuck of fucking. Het is natuurlijk zeer stoer, maar hoogst vervelend. Dat is ook hun bloeddorstiger taalgebruik. Het licht wordt niet uitgedaan, maar gekilld. Van een tegenstander win je niet, maar die kill je. Verontrustend werd het toen een paar jaar geleden sprake was om metrostation Národní třída tijdelijk te sluiten wegens bouwactiviteiten. Vanuit de bevolking werd hiertegen fel geprotesteerd. Een Amerikaan zond een ingezonden brief waarin hij zich uitsprak voor sluiting met als argument dat met de sluiting de daklozen er zouden verdwijnen die er toch maar rondhingen en het metrostation als openbaar toilet gebruikten. Dat daarmee het daklozenprobleem allerminst opgelost was, kwam niet in hem op. Een soort oorlog tegen terreur eigenlijk en even onzinnig.
In sommige cafés en restaurants blijven de tafels waar jonge Amerikanen zitten leeg. Niet alleen vanwege het lawaai, maar anders dan Tsjechen, kunnen zij niet gewoon aan tafel blijven zitten. Het is een gedraaf en gedoe van jewelste. Ze lopen met glazen alle kanten op en willen het liefst hun vaardigheden in allerlei kunstjes aan het publiek tonen. Je moet als Amerikaan iets hebben wat op anderen indruk maakt en waarmee je je een houding kan geven. Dat kan het in de lucht gooien van een glas zijn en dat onderhands opvangen of het erg stoer aansteken van de sigaret. Het is vooral veel show. Maar zoals het met haast alles gaat, er is een geluk bij het ongeluk. Ze blijven nooit lang. Wanneer de laatste hap naar binnen geschoven is willen ze al weer weg.
En nu dan vertrekken ze in veel gevallen naar Hong Kong. En daarmee komt een einde aan twee werelden, de Amerikaans en de Tsjechische, die moeilijk samengaan en al helemaal niet samen willen, afgezien van hier en daar een huwelijk. Ineens moet ik denken aan en Amerikaans meisje dat ergens in 1994 schat ik, kokhalzend vertelde dat ze een vrouw gezien had die haar oksels niet geschoren had. Daarmee ging het gesprek al verder dan wat meestal plaats vindt. Dat gaat zo: Waar kom je vandaan? Het was leuk je te ontmoeten. In verwarring blijf je dan achter. Tegenwoordig zou ik het volgende eraan toe willen voegen: We’ll meet again in Hong Kong. Maar niet heus.
De Amerikaanse expats kwamen in de jaren negentig naar het Wilde Oosten om er de tijd van hun leven te hebben. Hier de blits te maken was een koud kunstje; voor de plaatselijke bevolking was wat uit het ‘Vrije westen’ al snel koel. Bovendien was Praag toen nog goedkoop en de VS welvarend. De Amerikaanse jeugd kon hier royaal leven en als ze geen dollars meebrachten konden ze goed verdienen met het geven van Amerikaanse taalles. Ze maakten dan ook geen aanstalten om een woord Tsjechisch te leren en vermeden het om met Tsjechen in contact te komen. Amerikanen leefden onder elkaar, kwamen in eigen kroegen samen en volgden cursussen aan eigen instituten. Maar het moet gezegd worden dat de Tsjechen niet op hen zaten te wachten.
De pijnlijkste situatie was tijdens een concert van The Plastic People of the Universe, de vermaarde en avant-gardistische rockband die ondergronds de nodige onrust bij de communistische heersers wist te veroorzaken. De band treedt nog steeds op en dat tot mijn grote genoegen. Toen traden ze op in Vagon in de Národní. Omdat er in The Prague Post een groot artikel had gestaan waren er veel Amerikaanse jongeren op af gekomen. Het was naar hun zin, al was het wat anders dan hard of snel, of commercieel. Zeker moment zag ik de meest schuwe bier over de toeschouwers gooien. Daar zijn Tsjechen niet van gediend; zonde om daarmee te gooien en dan nog over anderen. Er werd gekeken wie de dader was. Dit was heel anders dan hij op gerekend had en zonder bijval te oogsten, droop hij af.
Terwijl de mooie Praagse meisjes hen mijden, zoekt de Praagse politie hen juist op. Sinds Tsjechië een van de Schengenlanden is, is het voor mensen uit niet EU-landen moeilijker geworden hier een verblijfsvergunning te krijgen. Het is van de Tsjechen ook wel een beetje wraak, omdat Tsjechen in de VS al helemaal niet welkom waren. Maar hier wordt de US-mens dan geconfronteerd met een politie die het waagt hen op straat hun papieren te tonen. Dit heeft zelfs al tot pijnlijke uitzettingen geleid. Maar ook hun kansen op werk nemen af.
Voorheen was het al genoeg om native speaker te zijn om les te mogen geven. Tegenwoordig moeten ze ook nog een lesbevoegdheid kunnen overleggen en die hebben ze zelden. Verder heeft de economische crisis veel roet in het economische eten gestrooid, veel Amerikaanse bedrijven moeten zich bescheiden opstellen.
Op de foto het vermaarde café Globe, met boekwinkel. Het café probeert tegenwoordig de Amerikaanse jeugd te vermaken en te lijmen met quizzen en bingoavonden.
Het nu gesloten café Blind Eyes is niet alleen gesloten omdat er nog slechts 3.000 Amerikanen door de stad dwalen. De sluiting heeft vooral te maken met de vergunning. Omdat bezoekers van het café ’s nachts uitermate luidruchtig zijn, krijgt het geen vergunning meer. Hoewel ik er heel ver vandaan woon, kan ik me alles bij die geluidsoverlast voorstellen. Ik woon in een gebouw waarin verschillende reisbureaus appartementen verhuren en het is zonder meer overduidelijk dat Amerikanen de luidruchtigste bezoekers zijn. Niet alleen is hun volume op orkaankracht, hun stemgeluid penetrant, maar het meest vervelend zijn de gilpartijen die hun woordenschat begeleiden.
Die woordenschat bestaat dan ook nog eens voornamelijk uit de woorden fuck of fucking. Het is natuurlijk zeer stoer, maar hoogst vervelend. Dat is ook hun bloeddorstiger taalgebruik. Het licht wordt niet uitgedaan, maar gekilld. Van een tegenstander win je niet, maar die kill je. Verontrustend werd het toen een paar jaar geleden sprake was om metrostation Národní třída tijdelijk te sluiten wegens bouwactiviteiten. Vanuit de bevolking werd hiertegen fel geprotesteerd. Een Amerikaan zond een ingezonden brief waarin hij zich uitsprak voor sluiting met als argument dat met de sluiting de daklozen er zouden verdwijnen die er toch maar rondhingen en het metrostation als openbaar toilet gebruikten. Dat daarmee het daklozenprobleem allerminst opgelost was, kwam niet in hem op. Een soort oorlog tegen terreur eigenlijk en even onzinnig.
In sommige cafés en restaurants blijven de tafels waar jonge Amerikanen zitten leeg. Niet alleen vanwege het lawaai, maar anders dan Tsjechen, kunnen zij niet gewoon aan tafel blijven zitten. Het is een gedraaf en gedoe van jewelste. Ze lopen met glazen alle kanten op en willen het liefst hun vaardigheden in allerlei kunstjes aan het publiek tonen. Je moet als Amerikaan iets hebben wat op anderen indruk maakt en waarmee je je een houding kan geven. Dat kan het in de lucht gooien van een glas zijn en dat onderhands opvangen of het erg stoer aansteken van de sigaret. Het is vooral veel show. Maar zoals het met haast alles gaat, er is een geluk bij het ongeluk. Ze blijven nooit lang. Wanneer de laatste hap naar binnen geschoven is willen ze al weer weg.
En nu dan vertrekken ze in veel gevallen naar Hong Kong. En daarmee komt een einde aan twee werelden, de Amerikaans en de Tsjechische, die moeilijk samengaan en al helemaal niet samen willen, afgezien van hier en daar een huwelijk. Ineens moet ik denken aan en Amerikaans meisje dat ergens in 1994 schat ik, kokhalzend vertelde dat ze een vrouw gezien had die haar oksels niet geschoren had. Daarmee ging het gesprek al verder dan wat meestal plaats vindt. Dat gaat zo: Waar kom je vandaan? Het was leuk je te ontmoeten. In verwarring blijf je dan achter. Tegenwoordig zou ik het volgende eraan toe willen voegen: We’ll meet again in Hong Kong. Maar niet heus.
dinsdag 2 augustus 2011
Leeszomer - Stromen en bergen
Door de vakantiestroom richting Tsjechië is me een flink pak oude Nederlandse kranten, maar nieuwe voor mij, in handen gekomen. Het nieuws van een jaar geleden is achterhaald, maar dat was het al op de dag waarop de kranten verschenen, zo lijkt. Het is opvallend hoe kort het leven van levensbelangrijke zaken is. Of waren de kwesties niet zo van levensbelang? In elk geval lijken de grote lijnen en het brede perspectief uit het Nederlandse denken verbannen te zijn. Maar gelukkig bestaan er nog wel boeken.
Hoewel ik de stapel kranten nog niet helemaal doorgespit heb, heb ik er al heel wat heerlijkheden uit kunnen pikken. Het is ook nog eens allemaal zo verheugend omdat er, in elk geval in boekvorm, zo veel belangstelling voor Tsjechië is.
In 2010, lees ik nu, verscheen een Engelstalig boek over de Italiaans schilder Giuseppe Arcimboldo (1526-1593). De auteur is Thomas DaCosta Kaufmann, hoogleraar kunstgeschiedenis aan Princeton en deskundige op het gebied van de renaissance in Midden-Europa. Arcimboldo werkte voor drie keizers van het Heilige Roomse Rijk: Ferdinand I, Maximiliaan II en Rudolf II. Rudolf is de legendarische keizer die in Praag zetelde en het is aan deze keizer te danken dat de Italiaan tot zijn meest bekende en inventiefste werk kwam. Hij schilderde mensengezichten, ook dat van de keizer, die uit groenten en fruit, vissen en gevogelte waren samengesteld.
Ook al geen Nederlandstalig boek, maar onmogelijk om onvermeld te laten, is Europe’s Tragedy van Peter H. Wilson over de Dertigjarige oorlog. Maar dit boek verscheen al in 2009 en heeft waarschijnlijk iedereen al gelezen. Dan maar naar drie vertalingen.Maar eerst even Jan Faktor die zijn herinneringen aan Praag opgeschreven heeft. Hij is in 1951 in Praag geboren en in 1971 naar Oost-Berlijn gevlucht. Zijn Georgs Sorgen um die Vergangenheit oder Im Reich des heiligen Hodensack-Bimbams von Prag. Het Duitstalige boek is een mengeling van een schelmenroman, ontwikkelingsroman en politieke roman, het schijnt ‘oergeestig’ en ‘ondeugend’ te zijn. Zo’n boek kunnen we niet links laten liggen. Hij was afgelopen voorjaar in het Goethe-Instituut, maar uitgerekend die avond kon ik niet, omdat ik een abonnement op de opera had, maar anders… kan lezen altijd nog.
Ik heb het boek inmiddels ook en het ligt klaar om verorberd te worden. De begraafplaats van Praag van Umberto Eco en dat is het Oude Joodse kerkhof in het centrum van Praag. Men zegt dat het het oudste nog bestaand Joodse kerkhof in Europa is en niet alleen daarom een grote publiekstrekker. Het is zonder meer een van Praags indrukwekkendste en meest emotionele plekken en eigenlijk het beste te combineren met een bezoek aan de Oudnieuw synagoge een eindje verderop, al moet daar dan weer een nieuw kaartje voor gekocht worden. Vooral zo navrant omdat met het kaartje van de begraafplaats ook andere synagogen bezocht kunnen worden, maar juist niet de Oudnieuw. Op de begraafplaats rondhangen zoals Kafka dat deed, kan helaas niet meer. Over het boek zal ik het later nog wel hebben.
En wat te denken van HhhH van Laurent Binet. De titel is een afkorting van Himmlers hersenen heten Heydrich en is het sublieme debuut van een franse schrijver over de aanslag op Reinhard Heydrich aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in Praag. De Beul van Praag gold als een van de gevaarlijkste mannen van nazi-Duitsland, was de directe chef van Adolf Eichman, werkte nauw samen met SS-leider Heinrich Himmler en bewonderd door Hitler zelf. Men zei onder elkaar Himmlers Hirn heisst Heydrich, vandaar. De aanslag op Heydrich is een onwaarschijnlijk spannend verhaal en met een zeer tragische afloop. Vooral de vergelding van de moordaanslag, het uitmoorden van het dorp Lidice, houdt de gemoederen nog steeds bezig. In de Volkskrant las ik dat de bizarre geschiedenis prachtige literatuur opgeleverd heeft en ik haal dan ook graag de woorden van Wineke de Boer aan het slot van haar recensie aan: ‘kunst, literatuur, muziek is het enige antwoord dat de mens kan geven op dat absurde, zinloze en gruwelijke lijden’.
In Oorlog met de Salamanders van Karel Čapek worden niet zozeer de nazi’s op de hak genomen, maar zijn het vooral de Hollywoodfiguren en het fenomeen film. Het boek verscheen al in 1936 en is nu op nieuw vertaald. Čapek (1890-1938) was voor WOII een belangrijk Tsjechisch schrijver en is dat eigenlijk nog altijd, toch iets wat van geen Nederlandse schrijver gezegd kan worden. Dat ligt niet aan de schrijvers, overigens. Ook ik heb van Čapek boeken in het Tsjechisch in huis en heb zelfs een toneelstuk van hem in het Tsjechisch gezien. En zo nu en dan druppelt van hem ook iets in Nederland door. Zo is zijn toneelstuk R.U.R. in het Nederlands vertaald, evenals zijn reportage Beelden uit Holland.
En de leeszomer kan ook nog een sportief tintje krijgen dankzij de Franse schrijver Jean Echenoz. Zijn boek Hardlopen, gaat over de Tsjechische Locomotief Emil Zátopek. Zátopek vierde zijn eerste triomfen tijdens de Duitse bezetting, maar tijdens de koudste periode van het stalinisme won hij drie keer goud op de Olympische spelen van Helsinki (1952). Een lichtvoetige loper was hij niet. Tijdens het lopen maakte hij waanzinnige armbewegingen en trok hij gekke bekken, maar was toch wel even de uitvinder van de eindsprint. Een mysterieuze en sympathieke man. Op tv zie ik wel eens beelden van hem en hij verdient het om met zo’n boek geëerd te worden.
Nu moet ik snel verder met de kranten en daarna met de boeken.
Hoewel ik de stapel kranten nog niet helemaal doorgespit heb, heb ik er al heel wat heerlijkheden uit kunnen pikken. Het is ook nog eens allemaal zo verheugend omdat er, in elk geval in boekvorm, zo veel belangstelling voor Tsjechië is.
In 2010, lees ik nu, verscheen een Engelstalig boek over de Italiaans schilder Giuseppe Arcimboldo (1526-1593). De auteur is Thomas DaCosta Kaufmann, hoogleraar kunstgeschiedenis aan Princeton en deskundige op het gebied van de renaissance in Midden-Europa. Arcimboldo werkte voor drie keizers van het Heilige Roomse Rijk: Ferdinand I, Maximiliaan II en Rudolf II. Rudolf is de legendarische keizer die in Praag zetelde en het is aan deze keizer te danken dat de Italiaan tot zijn meest bekende en inventiefste werk kwam. Hij schilderde mensengezichten, ook dat van de keizer, die uit groenten en fruit, vissen en gevogelte waren samengesteld.
Ook al geen Nederlandstalig boek, maar onmogelijk om onvermeld te laten, is Europe’s Tragedy van Peter H. Wilson over de Dertigjarige oorlog. Maar dit boek verscheen al in 2009 en heeft waarschijnlijk iedereen al gelezen. Dan maar naar drie vertalingen.Maar eerst even Jan Faktor die zijn herinneringen aan Praag opgeschreven heeft. Hij is in 1951 in Praag geboren en in 1971 naar Oost-Berlijn gevlucht. Zijn Georgs Sorgen um die Vergangenheit oder Im Reich des heiligen Hodensack-Bimbams von Prag. Het Duitstalige boek is een mengeling van een schelmenroman, ontwikkelingsroman en politieke roman, het schijnt ‘oergeestig’ en ‘ondeugend’ te zijn. Zo’n boek kunnen we niet links laten liggen. Hij was afgelopen voorjaar in het Goethe-Instituut, maar uitgerekend die avond kon ik niet, omdat ik een abonnement op de opera had, maar anders… kan lezen altijd nog.
Ik heb het boek inmiddels ook en het ligt klaar om verorberd te worden. De begraafplaats van Praag van Umberto Eco en dat is het Oude Joodse kerkhof in het centrum van Praag. Men zegt dat het het oudste nog bestaand Joodse kerkhof in Europa is en niet alleen daarom een grote publiekstrekker. Het is zonder meer een van Praags indrukwekkendste en meest emotionele plekken en eigenlijk het beste te combineren met een bezoek aan de Oudnieuw synagoge een eindje verderop, al moet daar dan weer een nieuw kaartje voor gekocht worden. Vooral zo navrant omdat met het kaartje van de begraafplaats ook andere synagogen bezocht kunnen worden, maar juist niet de Oudnieuw. Op de begraafplaats rondhangen zoals Kafka dat deed, kan helaas niet meer. Over het boek zal ik het later nog wel hebben.
En wat te denken van HhhH van Laurent Binet. De titel is een afkorting van Himmlers hersenen heten Heydrich en is het sublieme debuut van een franse schrijver over de aanslag op Reinhard Heydrich aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in Praag. De Beul van Praag gold als een van de gevaarlijkste mannen van nazi-Duitsland, was de directe chef van Adolf Eichman, werkte nauw samen met SS-leider Heinrich Himmler en bewonderd door Hitler zelf. Men zei onder elkaar Himmlers Hirn heisst Heydrich, vandaar. De aanslag op Heydrich is een onwaarschijnlijk spannend verhaal en met een zeer tragische afloop. Vooral de vergelding van de moordaanslag, het uitmoorden van het dorp Lidice, houdt de gemoederen nog steeds bezig. In de Volkskrant las ik dat de bizarre geschiedenis prachtige literatuur opgeleverd heeft en ik haal dan ook graag de woorden van Wineke de Boer aan het slot van haar recensie aan: ‘kunst, literatuur, muziek is het enige antwoord dat de mens kan geven op dat absurde, zinloze en gruwelijke lijden’.
In Oorlog met de Salamanders van Karel Čapek worden niet zozeer de nazi’s op de hak genomen, maar zijn het vooral de Hollywoodfiguren en het fenomeen film. Het boek verscheen al in 1936 en is nu op nieuw vertaald. Čapek (1890-1938) was voor WOII een belangrijk Tsjechisch schrijver en is dat eigenlijk nog altijd, toch iets wat van geen Nederlandse schrijver gezegd kan worden. Dat ligt niet aan de schrijvers, overigens. Ook ik heb van Čapek boeken in het Tsjechisch in huis en heb zelfs een toneelstuk van hem in het Tsjechisch gezien. En zo nu en dan druppelt van hem ook iets in Nederland door. Zo is zijn toneelstuk R.U.R. in het Nederlands vertaald, evenals zijn reportage Beelden uit Holland.
En de leeszomer kan ook nog een sportief tintje krijgen dankzij de Franse schrijver Jean Echenoz. Zijn boek Hardlopen, gaat over de Tsjechische Locomotief Emil Zátopek. Zátopek vierde zijn eerste triomfen tijdens de Duitse bezetting, maar tijdens de koudste periode van het stalinisme won hij drie keer goud op de Olympische spelen van Helsinki (1952). Een lichtvoetige loper was hij niet. Tijdens het lopen maakte hij waanzinnige armbewegingen en trok hij gekke bekken, maar was toch wel even de uitvinder van de eindsprint. Een mysterieuze en sympathieke man. Op tv zie ik wel eens beelden van hem en hij verdient het om met zo’n boek geëerd te worden.
Nu moet ik snel verder met de kranten en daarna met de boeken.
zaterdag 23 juli 2011
Levenswandel 5 Dáša
Het moet er maar eens van komen. Ze zijn beiden vaak genoemd: Katka en Dáša. Katka heet in werkelijkheid natuurlijk niet Katka, maar ik verander haar naam, omdat ze het nooit goed zou vinden onder haar echte naam hier terecht te komen en gelijk heeft. Katka is een associatie die eventueel alleen Nederlanders kunnen begrijpen. Katka is de koosnaam voor Kateřina en zo heet Katka totaal niet, maar wel omdat ze een hondje wilde. En het gaat om dit hondje draaien: Dáša.
Katka en ik woonden amper een maand samen toen haar vraag kwam:
‘Zullen we een hondje nemen?’ Ze was een paar dagen voor Kerstmis als celliste met een orkest voor een tournee door Duitsland en Frankrijk vertrokken en was allen met kerstavond even in Tsjechië geweest, bij haar ouders in Zuid-Bohemen. Daarna werd de tournee voortgezet en nu in de eerste volledige week van januari was ze weer terug. Ik had gedacht dat ze dan wel genoeg aan mij zou hebben.
Ze leek nergens meer naar te verlangen dan naar een hondje. We hadden al een aardige collectie Ikeadieren, zoals Krabbie hier op de foto, en die ze allemaal tot leven wist te wekken en die avonturen beleefden waarvan ze me accuraat op de hoogte hield. (Het typische Tsjechische poppentheater was wat dat betreft een groot talent misgelopen.) Op de een of andere manier volstond dit niet meer. Kakta wilde niet alleen een hondje, ze had me al snel duidelijk gemaakt dat ze ook een huwelijk wilde en een kind.
We kenden elkaar van een concert. Toen ze het podium betrad vielen we in elkaars ogen, zodanig dat ik haar na het concert bij de tramhalte bij café Slavia moest aanspreken. Ik werd voor een volgend concert uitgenodigd en daarna verdween ze voor een half jaar naar Japan. Pas toen ze al weer een paar weken terug was, spraken we af en ineens had ze haast. Die haast overviel me wat, vooral omdat ze al nieuwe tournees aangekondigde. Ik was trots op haar tournees. Bovendien had Katka een hekel aan Praag en wilde haar kinderen beslist niet in de metropool laten opgroeien, maar in het romantische Zuid-Bohemen. Dat wilde ik ook, maar als zij voortdurend in het buitenland is, of in Praag waar altijd werk voor haar is, zit ik daar in de bossen, hond of geen hond.
‘Wat moeten wij nou met een hond?'
Haar antwoord bestond uit gitzwarte ogen die bleven glansen en waarin toch een zweem van teleurstelling lag.
‘Jij bent vaak weg en je hebt een zeer onregelmatig leven. En ik ben ook de hele dag weg en soms ga ik naar Nederland.’
Nu ging ik hooguit enkele dagen per jaar naar Nederland, maar gezien Katka’s onregelmatige leven was dat al onhandig genoeg. De ware reden waarom ik niet aan een hondje wilde beginnen, kon ik haar niet zeggen. Voor een klein deel was dat uit schaamte, maar vooral omdat ze het niet zou begrijpen en me er om zou uitlachen. Met argumenten viel dit niet te winnen.
‘Zo’n klein hondje, zo’n grappig brutaal hondje? Dat kan toch wel? Jij bent toch altijd thuis en als je de stad ingaat kun je het hondje toch meenemen?’
‘Maar over een maand begint mijn taalcursus.’ Mijn deelname aan een taalcursus Tsjechisch van vijf dagen in de week van 9 tot half twee was op zich al een tegemoetkoming aan haar wensen. We spraken Engels met elkaar, wat onhandig was, omdat ik zo het Tsjechisch niet onder de knie kreeg. Praktische overwegingen konden haar niet overtuigen.
‘Dan ben jij de papa van de hond en ik de mama. Om te oefenen.’
‘We gaan een hondje baren?’
Wordt vervolgd
Katka en ik woonden amper een maand samen toen haar vraag kwam:
‘Zullen we een hondje nemen?’ Ze was een paar dagen voor Kerstmis als celliste met een orkest voor een tournee door Duitsland en Frankrijk vertrokken en was allen met kerstavond even in Tsjechië geweest, bij haar ouders in Zuid-Bohemen. Daarna werd de tournee voortgezet en nu in de eerste volledige week van januari was ze weer terug. Ik had gedacht dat ze dan wel genoeg aan mij zou hebben.
Ze leek nergens meer naar te verlangen dan naar een hondje. We hadden al een aardige collectie Ikeadieren, zoals Krabbie hier op de foto, en die ze allemaal tot leven wist te wekken en die avonturen beleefden waarvan ze me accuraat op de hoogte hield. (Het typische Tsjechische poppentheater was wat dat betreft een groot talent misgelopen.) Op de een of andere manier volstond dit niet meer. Kakta wilde niet alleen een hondje, ze had me al snel duidelijk gemaakt dat ze ook een huwelijk wilde en een kind.
We kenden elkaar van een concert. Toen ze het podium betrad vielen we in elkaars ogen, zodanig dat ik haar na het concert bij de tramhalte bij café Slavia moest aanspreken. Ik werd voor een volgend concert uitgenodigd en daarna verdween ze voor een half jaar naar Japan. Pas toen ze al weer een paar weken terug was, spraken we af en ineens had ze haast. Die haast overviel me wat, vooral omdat ze al nieuwe tournees aangekondigde. Ik was trots op haar tournees. Bovendien had Katka een hekel aan Praag en wilde haar kinderen beslist niet in de metropool laten opgroeien, maar in het romantische Zuid-Bohemen. Dat wilde ik ook, maar als zij voortdurend in het buitenland is, of in Praag waar altijd werk voor haar is, zit ik daar in de bossen, hond of geen hond.
‘Wat moeten wij nou met een hond?'
Haar antwoord bestond uit gitzwarte ogen die bleven glansen en waarin toch een zweem van teleurstelling lag.
‘Jij bent vaak weg en je hebt een zeer onregelmatig leven. En ik ben ook de hele dag weg en soms ga ik naar Nederland.’
Nu ging ik hooguit enkele dagen per jaar naar Nederland, maar gezien Katka’s onregelmatige leven was dat al onhandig genoeg. De ware reden waarom ik niet aan een hondje wilde beginnen, kon ik haar niet zeggen. Voor een klein deel was dat uit schaamte, maar vooral omdat ze het niet zou begrijpen en me er om zou uitlachen. Met argumenten viel dit niet te winnen.
‘Zo’n klein hondje, zo’n grappig brutaal hondje? Dat kan toch wel? Jij bent toch altijd thuis en als je de stad ingaat kun je het hondje toch meenemen?’
‘Maar over een maand begint mijn taalcursus.’ Mijn deelname aan een taalcursus Tsjechisch van vijf dagen in de week van 9 tot half twee was op zich al een tegemoetkoming aan haar wensen. We spraken Engels met elkaar, wat onhandig was, omdat ik zo het Tsjechisch niet onder de knie kreeg. Praktische overwegingen konden haar niet overtuigen.
‘Dan ben jij de papa van de hond en ik de mama. Om te oefenen.’
‘We gaan een hondje baren?’
Wordt vervolgd
maandag 18 juli 2011
De peetvader
Toen ik nog als toerist door Praag dwaalde, kwam ik in een buurt die in de luwte van het historische gedeelte ligt en waar ik later ben gaan wonen. Door de wandeling hongerig geworden besloot ik iets te gaan eten in Pizzeria Kmotra, dat vertaald De Peetvader heet en waarmee verwezen wordt naar The Godfather. Bij het betreden zag ik bij het raam een kaal en gedrongen mannetje achter een kopje koffie zitten en een poging ondernemen om het suikerzakje open te scheuren. Beneden in het pizzarijk begon het me te dagen, maar daarmee nam ook de twijfel toe. Zat daar nu Bohumil Hrabal of niet?
Begin jaren negentig, toen ik als toerist naar Praag begon te gaan, had ik in een houten telefooncel aan de Masaryk-kade, tussen het Nationaal theater en het Goethe-instituut, maar misschien was het toen nog de ambassade van de DDR, de naam Hrabal in het telefoonboek opgezocht. (Van de telefooncel rest enkel nog een betonnen vierkant met op de hoeken bevestigingspunten voor het houten en glazen hokje.) Als hij was wie ik dacht dat hij was, stond hij vermeld als Dr. of JuDr. B. Hrabal (1914-1997). Het adres zei me niets, maar als ik het me goed herinner was het in de enorme uitbreidingswijk Ďáblice, in het noorden van Praag.
Ik had Hrabal altijd geassocieerd met het historische Praag, de smalle kronkelstraatjes, kroegen met muren van nicotine. Nu weet ik wel dat hij het grootste deel van zijn leven in Libeň gewoond heeft, zo’n beetje vanuit het centrum gezien op de helft op weg naar Ďáblice, maar Hrabal was natuurlijk goed bekend in de Oude en de Nieuwe stad. Ik had hem inderdaad tegen kunnen komen. Maar of ik hem in De Peetvader gezien heb vraag ik me nog altijd af als ik mijn huis uitkom en naar rechts ga, de eerste links en dan rechtsaf sla. De pizzeria bevindt zich naast de Mexicaanse ambassade en toen de griep het voortbestaan van de mensheid bedreigde, meed ik dat deel van de straat natuurlijk en vroeg het me minder vaak af of de man achter het kopje koffie Hrabal wel was.
Hrabal kende deze buurt, hij had er vlakbij in het papierdepot gewerkt en zijn uitgever zat een straat verderop, bovendien ging hij in de directe omgeving van het papierdepot vaak bier halen of ter plekke drinken. Ik denk dan ook dat de pizzeria voor 1990 een echte bierkelder was en na de Fluwelen revolutie zichzelf opgewaardeerd heeft tot eetgelegenheid. Iedereen ging toen een groot zakelijk succes tegemoet, was de hoopvolle stemming. Maar misschien was Hrabal in het ziekenhuis geweest, daarvan zijn er vele aan het Karelsplein, en was hij na zijn consult een wandelingetje gaan maken. Wie weet. Ik in elk geval niet.
Ik kom vaak mensen tegen in de buurt waarvan ik na enkele stappen denk, was dat nou…? Dat had ik met de minister van buitenlandse zaken Karel Schwarzenberg, maar ook met Jaroslav Hutka, de protestzanger uit de communistische tijd. Ze zien er in het echt vaak anders uit dan op tv, maar vooral ben ik er nooit op bedacht dat ze ineens voor je neus kunnen staan. Wat Hutka betreft, die heb ik twee keer tegelijkertijd gezien.
Er zat wel zo’n 20 jaar tussen, maar toch zag ik hem op hetzelfde moment. Het was op 17 november 2009, de dag waarop het begin van de Fluwelen revolutie herdacht wordt. Ik zat naar de tv te kijken, naar een oude opname van een concert van Jaroslav Hutka. Terwijl ik naar het scherm keek merkte ik dat iemand voor mijn raam liep: Jaroslav Hutka. Waarschijnlijk was hij op weg naar het monumentje in de Národní. Ik herkende hem meteen, ondanks dat hij wat grijzer was geworden.
Maar of de man achter het kopje koffie Hrabal was weet ik nog altijd niet. Hij leefde toen nog wel; het had gekund. Alleen: Hrabal en koffie? Zou kunnen, zijn gezondheid ging toen al achteruit. Nu de Mexicaanse griep niemand meer bedreigd en ik weer dagelijks De Peetvader passeer vraag, ik het me nog steeds af. Een ding is zeker, de kans hem nu nog tegen te komen bestaat niet.
Begin jaren negentig, toen ik als toerist naar Praag begon te gaan, had ik in een houten telefooncel aan de Masaryk-kade, tussen het Nationaal theater en het Goethe-instituut, maar misschien was het toen nog de ambassade van de DDR, de naam Hrabal in het telefoonboek opgezocht. (Van de telefooncel rest enkel nog een betonnen vierkant met op de hoeken bevestigingspunten voor het houten en glazen hokje.) Als hij was wie ik dacht dat hij was, stond hij vermeld als Dr. of JuDr. B. Hrabal (1914-1997). Het adres zei me niets, maar als ik het me goed herinner was het in de enorme uitbreidingswijk Ďáblice, in het noorden van Praag.
Ik had Hrabal altijd geassocieerd met het historische Praag, de smalle kronkelstraatjes, kroegen met muren van nicotine. Nu weet ik wel dat hij het grootste deel van zijn leven in Libeň gewoond heeft, zo’n beetje vanuit het centrum gezien op de helft op weg naar Ďáblice, maar Hrabal was natuurlijk goed bekend in de Oude en de Nieuwe stad. Ik had hem inderdaad tegen kunnen komen. Maar of ik hem in De Peetvader gezien heb vraag ik me nog altijd af als ik mijn huis uitkom en naar rechts ga, de eerste links en dan rechtsaf sla. De pizzeria bevindt zich naast de Mexicaanse ambassade en toen de griep het voortbestaan van de mensheid bedreigde, meed ik dat deel van de straat natuurlijk en vroeg het me minder vaak af of de man achter het kopje koffie Hrabal wel was.
Hrabal kende deze buurt, hij had er vlakbij in het papierdepot gewerkt en zijn uitgever zat een straat verderop, bovendien ging hij in de directe omgeving van het papierdepot vaak bier halen of ter plekke drinken. Ik denk dan ook dat de pizzeria voor 1990 een echte bierkelder was en na de Fluwelen revolutie zichzelf opgewaardeerd heeft tot eetgelegenheid. Iedereen ging toen een groot zakelijk succes tegemoet, was de hoopvolle stemming. Maar misschien was Hrabal in het ziekenhuis geweest, daarvan zijn er vele aan het Karelsplein, en was hij na zijn consult een wandelingetje gaan maken. Wie weet. Ik in elk geval niet.
Ik kom vaak mensen tegen in de buurt waarvan ik na enkele stappen denk, was dat nou…? Dat had ik met de minister van buitenlandse zaken Karel Schwarzenberg, maar ook met Jaroslav Hutka, de protestzanger uit de communistische tijd. Ze zien er in het echt vaak anders uit dan op tv, maar vooral ben ik er nooit op bedacht dat ze ineens voor je neus kunnen staan. Wat Hutka betreft, die heb ik twee keer tegelijkertijd gezien.
Er zat wel zo’n 20 jaar tussen, maar toch zag ik hem op hetzelfde moment. Het was op 17 november 2009, de dag waarop het begin van de Fluwelen revolutie herdacht wordt. Ik zat naar de tv te kijken, naar een oude opname van een concert van Jaroslav Hutka. Terwijl ik naar het scherm keek merkte ik dat iemand voor mijn raam liep: Jaroslav Hutka. Waarschijnlijk was hij op weg naar het monumentje in de Národní. Ik herkende hem meteen, ondanks dat hij wat grijzer was geworden.
Maar of de man achter het kopje koffie Hrabal was weet ik nog altijd niet. Hij leefde toen nog wel; het had gekund. Alleen: Hrabal en koffie? Zou kunnen, zijn gezondheid ging toen al achteruit. Nu de Mexicaanse griep niemand meer bedreigd en ik weer dagelijks De Peetvader passeer vraag, ik het me nog steeds af. Een ding is zeker, de kans hem nu nog tegen te komen bestaat niet.
donderdag 7 juli 2011
Het dansende huis – met schoonheidsfoutjes
Een prominent gebouw op een prominente locatie - het is een simpele stelregel uit de architectuur en stedenbouw. Het Dansende huis op de hoek van de kade van de Vltava (Moldau) en Praags belangrijkste doorgangsweg Resslova voldoet dan ook uitstekend, zeker er ook omdat de naam van een internationaal architect aan verbonden is, Frank O. Gehry. De zwierige hoofdvorm van het dansende stel zal dan ook voor menig automobilist een baken zijn. Of het dat ook voor de honderden bezoekers is die dagelijks het gebouw fotograferen is maar de vraag.
De volumes waaruit het dansende gebouw aan de Rašínkade is samengesteld, spreekt erg tot de verbeelding. Ik heb eens een gids uitvoerig horen uitleggen wat de overeenkomsten tussen het gebouw en het dansende filmduo Ginger en Fred zijn, alsof het daar om gaat. Maar goed, hij keek in elk geval al beter dan menig automobilist het kan of wil. Het is misschien ook vanwege dit verhaal dat het gebouw het populairste postcommunistische gebouw van Praag en misschien wel van de hele Tsjechische republiek is geworden. De eerste plannen dateren trouwens ook uit de communistische tijd. De hoek naast het pand van de familie Havel was vrijgekomen nadat een Brits-Amerikaans bombardement, terwijl de Britten en Amerikanen volgens alle verdragen in Praag niets te bombarderen hadden, maar toch langs de kade om het historische centrum en aan het Oude Stadsplein veel historische gebouwen hebben verwoest. Aan het einde van de jaren tachtig was de uit Joegoslavië afkomstige Vlado Milunić al bezig met een ontwerp waarin een hoektoren centraal stond. Toen begin jaren negentig het grondstuk aangekocht werd door verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden kreeg Milunić versterking van de Amerikaanse sterarchitect Frank O. Gehry.
En toen ging het mis, wilde ik schrijven, maar dat is te voorbarig, omdat het onduidelijk is wat nu eigenlijk het uiteindelijke aandeel van Gehry in het eindontwerp (1992-1996) is. In grote trekken bestaat het op betonnen pijlers geplaatste hoekpand uit twee torens en een golvende gesloten gevel. De uitkragende hoektoren is eveneens gesloten met uitstulpende vensters. Op het dak staat een van staaldraad gevlochten bol. De noordelijke toren heeft een naar het midden versmald toelopende vliesgevel waar ook een balkon is. Hoewel het pand afwijkt van de bestaande bebouwing zijn er toch pogingen ondernomen het aan te laten sluiten. De keuze voor de torens is er daar een van, maar ook de kleine vensters, de gestucte gevel en de bol op het dak zijn daar voorbeelden van. Het interieur is ontworpen door niemand minder dan de gevierde Tsjechische architect Eva Jiričná.
Waarschijnlijk hebben de architecten gedacht vanuit de automobilist, omdat wanneer er gedetailleerd en nauwkeurig gekeken wordt er nogal wat schoonheidsfoutjes te constateren zijn. Dat is er opmerkelijk omdat van de architecten die door de communisten aangesteld werden in het algemeen gezegd kan worden dat ze zich om afwerking en zorgvuldige detaillering bekommeren. Daar wijdt ik hier niet verder over uit en beperk me door te verwijzen naar mijn boek Het reële paradijs. Het is ook opmerkelijk omdat Gehry allerwegen geprezen en geëerd wordt, maar blijkbaar alleen een vage schets met daarop de contouren bij zijn personeel achtergelaten heeft, door zijn mondiale zegetocht en goed gevulde orderportefeuille geen tijd of geen zin had, om er nog eens goed naar te kijken, of echt vanuit de automobilist ontworpen heeft en er vanuit ging dat op het drukke kruispunt niemand in staat zou zijn om eens goed naar zijn/hun creatie te kijken. Dan heeft hij toch een verdwaalde Hollander met een bruin hondje over het hoofd gezien.
Dáša's veldje oftewel het Jirásek-plein
Als we weinig tijd hadden of als het te heet was, gingen Dáša en ik graag naar het grasveldje bij de Jirásekbrug aan Jirásekplein waarop het standbeeld van Alois Jirásek (1851-1930) prijkt, naamgever van brug en plein. Hij was auteur van historische romans en woonde aan het plein. Zijn standbeeld uit 1960 is van K. Pokorný en J. Frager. Maar dit terzijde. Terwijl Dáša de meest dwaze capriolen uithaalde en met fotogenieke zweefduiken de halve bal uit de lucht plukte of in de schaduw op haar rug lag, had ik alle tijd om naar het gebouw te kijken. Als je zo vaak en zo lang naar een gebouw kijkt, beginnen een aantal elementen in toenemende mate te irriteren.
Door de uitwaaierende onderzijde van het gebouw wordt een deel van het trottoir overdekt. Dat is erg aardig, maar het functioneert erg slecht omdat de pijlers op de begane grond waanzinnig dik zijn. Van elegantie is beslist geen sprake. Vergelijken we het met een tijdgenoot uit Tilburg, het Interpolis-gebouw van A. Bonnema, dan valt op dat het hogere en grotere Interpolis-gebouw op zeer ranke pijlers staat. Technisch was wat meer elegantie in Praag best mogelijk geweest. Nu staan ze de voetgangers vreselijk in de weg, bovendien ziet het er erg lomp uit. Wat het nog erger maakt is dat de vierkante pijlers onder de glazen gevel veel zwaarder zijn dan die van de bovenliggende verdiepingen, zo goed te zien door de glazen gevel.
Nu ik het toch heb over de betonconstructie die achter de vliesgevel zichtbaar is, kan ik er aan toevoegen dat de elegante getailleerde lijn van de vliesgevel niet is terug te vinden in die betonnen constructie. Zeker vanaf het grasveld bezien staan ze schots en scheef op elkaar geplaatst. Het moet toch mogelijk zijn een beetje gebogen betonnen pijlers te gieten, zodat de constructie en de vliesgevel meer eenheid vertonen, of ze op zijn minst een beetje in het gelid weg te zetten?Dan is er ook nog een balkon gehangen op de plaats waar de glazen gevel het smalst is. Dat ziet er ook niet erg fijngevoelig uit. Over smaak valt niet te twisten, maar mij lijkt het of iemand een lade open heeft laten staan of dat het gebouw zijn tong uitsteekt. Het komt zelden voor dat een vliesgevel zo met een betonnen bak onderbroken wordt. Maar goed, een balkon is nooit weg. Het gevolg is wel een enorme blunder.Het is best een ruim balkon, hoewel ik er nooit iemand op heb gezien wat wel een beetje verdacht is. Hoewel het uitzicht er magnifiek is, lijkt het mij weinig prettig daar op tochtige hoogte naar het verkeerslawaai te gaan luisteren. Zoals gezegd een ruim balkon, een balkon waarop nogal wat milliliters regenwater zal neerplenzen. Om het niet tot badkuip te laten verworden heeft de architect, of God weet wie, een afwateringspijpje aangebracht. Het is het meest lullige afwateringspijpje van Praag (en hier kunnen ze er wat van), maar misschien wel van de hele wereld. Zodra het regent, stroomt het regenwater via het pijpje op de betonnen constructie en vervolgens op de glazen vliesgevel. Ik wil hier de gevolgen daarvan niet beschrijven, die zijn immers voor iedereen zichtbaar. Ik wil nu alleen nog één irritatie geven.
Het gebouw wordt geprezen omdat het op ludieke wijze op zijn omgeving aansluit. Die poging is inderdaad ondernomen, maar slecht uitgevoerd. De glazen hoek wijkt aan het Jirásekplein stevig van de rooilijn af; het komt meters dichter naar de rijbaan toe. Dat is gedaan om het gebouw nog prominenter te maken dan het al zou zijn, bovendien overdekt het een deel van het trottoir en dat is fijn voor de voetgangers en het is toch van glas zodat de bewoners van het aanpalende gebouw er geen last van zullen hebben. Maar als zo’n enorm volume van getint glas zover naar voren komt ontneemt het veel licht en nog meer uitzicht. Het is onbegrijpelijk dat hiervoor een vergunning verleend is. Dit kan gewoon niet. Daarmee wijkt het gebouw dan ook volledig van zijn omgeving af. Aan het plein en aan de kade is te zien hoe zorgvuldig stedenbouwkundig de panden weggezet zijn. Alles is gericht op het zicht op de Praagse burcht en de rivier, op het licht dat ondanks de soms smalle straten de woningen kan bereiken. Vooral omdat De glazen gevel ontneemt zelfs de vensters van het eigen gebouw elk zicht. Dit is een sterarchitect onwaardig, ook al is het gebouw enkel vanwege de contouren ontworpen.
P.S. Nu ik mijn hart toch aan het luchten ben, kan ik niet onvermeld laten dat de bovenste verdieping aan de noordzijde van het gebouw rampzalig slordig is uitgevoerd. Het is alsof er een of ander rommelhok op een vergeten stukje gebouw is gezet.
De volumes waaruit het dansende gebouw aan de Rašínkade is samengesteld, spreekt erg tot de verbeelding. Ik heb eens een gids uitvoerig horen uitleggen wat de overeenkomsten tussen het gebouw en het dansende filmduo Ginger en Fred zijn, alsof het daar om gaat. Maar goed, hij keek in elk geval al beter dan menig automobilist het kan of wil. Het is misschien ook vanwege dit verhaal dat het gebouw het populairste postcommunistische gebouw van Praag en misschien wel van de hele Tsjechische republiek is geworden. De eerste plannen dateren trouwens ook uit de communistische tijd. De hoek naast het pand van de familie Havel was vrijgekomen nadat een Brits-Amerikaans bombardement, terwijl de Britten en Amerikanen volgens alle verdragen in Praag niets te bombarderen hadden, maar toch langs de kade om het historische centrum en aan het Oude Stadsplein veel historische gebouwen hebben verwoest. Aan het einde van de jaren tachtig was de uit Joegoslavië afkomstige Vlado Milunić al bezig met een ontwerp waarin een hoektoren centraal stond. Toen begin jaren negentig het grondstuk aangekocht werd door verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden kreeg Milunić versterking van de Amerikaanse sterarchitect Frank O. Gehry.
En toen ging het mis, wilde ik schrijven, maar dat is te voorbarig, omdat het onduidelijk is wat nu eigenlijk het uiteindelijke aandeel van Gehry in het eindontwerp (1992-1996) is. In grote trekken bestaat het op betonnen pijlers geplaatste hoekpand uit twee torens en een golvende gesloten gevel. De uitkragende hoektoren is eveneens gesloten met uitstulpende vensters. Op het dak staat een van staaldraad gevlochten bol. De noordelijke toren heeft een naar het midden versmald toelopende vliesgevel waar ook een balkon is. Hoewel het pand afwijkt van de bestaande bebouwing zijn er toch pogingen ondernomen het aan te laten sluiten. De keuze voor de torens is er daar een van, maar ook de kleine vensters, de gestucte gevel en de bol op het dak zijn daar voorbeelden van. Het interieur is ontworpen door niemand minder dan de gevierde Tsjechische architect Eva Jiričná.
Waarschijnlijk hebben de architecten gedacht vanuit de automobilist, omdat wanneer er gedetailleerd en nauwkeurig gekeken wordt er nogal wat schoonheidsfoutjes te constateren zijn. Dat is er opmerkelijk omdat van de architecten die door de communisten aangesteld werden in het algemeen gezegd kan worden dat ze zich om afwerking en zorgvuldige detaillering bekommeren. Daar wijdt ik hier niet verder over uit en beperk me door te verwijzen naar mijn boek Het reële paradijs. Het is ook opmerkelijk omdat Gehry allerwegen geprezen en geëerd wordt, maar blijkbaar alleen een vage schets met daarop de contouren bij zijn personeel achtergelaten heeft, door zijn mondiale zegetocht en goed gevulde orderportefeuille geen tijd of geen zin had, om er nog eens goed naar te kijken, of echt vanuit de automobilist ontworpen heeft en er vanuit ging dat op het drukke kruispunt niemand in staat zou zijn om eens goed naar zijn/hun creatie te kijken. Dan heeft hij toch een verdwaalde Hollander met een bruin hondje over het hoofd gezien.
Dáša's veldje oftewel het Jirásek-plein
Als we weinig tijd hadden of als het te heet was, gingen Dáša en ik graag naar het grasveldje bij de Jirásekbrug aan Jirásekplein waarop het standbeeld van Alois Jirásek (1851-1930) prijkt, naamgever van brug en plein. Hij was auteur van historische romans en woonde aan het plein. Zijn standbeeld uit 1960 is van K. Pokorný en J. Frager. Maar dit terzijde. Terwijl Dáša de meest dwaze capriolen uithaalde en met fotogenieke zweefduiken de halve bal uit de lucht plukte of in de schaduw op haar rug lag, had ik alle tijd om naar het gebouw te kijken. Als je zo vaak en zo lang naar een gebouw kijkt, beginnen een aantal elementen in toenemende mate te irriteren.
Door de uitwaaierende onderzijde van het gebouw wordt een deel van het trottoir overdekt. Dat is erg aardig, maar het functioneert erg slecht omdat de pijlers op de begane grond waanzinnig dik zijn. Van elegantie is beslist geen sprake. Vergelijken we het met een tijdgenoot uit Tilburg, het Interpolis-gebouw van A. Bonnema, dan valt op dat het hogere en grotere Interpolis-gebouw op zeer ranke pijlers staat. Technisch was wat meer elegantie in Praag best mogelijk geweest. Nu staan ze de voetgangers vreselijk in de weg, bovendien ziet het er erg lomp uit. Wat het nog erger maakt is dat de vierkante pijlers onder de glazen gevel veel zwaarder zijn dan die van de bovenliggende verdiepingen, zo goed te zien door de glazen gevel.
Nu ik het toch heb over de betonconstructie die achter de vliesgevel zichtbaar is, kan ik er aan toevoegen dat de elegante getailleerde lijn van de vliesgevel niet is terug te vinden in die betonnen constructie. Zeker vanaf het grasveld bezien staan ze schots en scheef op elkaar geplaatst. Het moet toch mogelijk zijn een beetje gebogen betonnen pijlers te gieten, zodat de constructie en de vliesgevel meer eenheid vertonen, of ze op zijn minst een beetje in het gelid weg te zetten?Dan is er ook nog een balkon gehangen op de plaats waar de glazen gevel het smalst is. Dat ziet er ook niet erg fijngevoelig uit. Over smaak valt niet te twisten, maar mij lijkt het of iemand een lade open heeft laten staan of dat het gebouw zijn tong uitsteekt. Het komt zelden voor dat een vliesgevel zo met een betonnen bak onderbroken wordt. Maar goed, een balkon is nooit weg. Het gevolg is wel een enorme blunder.Het is best een ruim balkon, hoewel ik er nooit iemand op heb gezien wat wel een beetje verdacht is. Hoewel het uitzicht er magnifiek is, lijkt het mij weinig prettig daar op tochtige hoogte naar het verkeerslawaai te gaan luisteren. Zoals gezegd een ruim balkon, een balkon waarop nogal wat milliliters regenwater zal neerplenzen. Om het niet tot badkuip te laten verworden heeft de architect, of God weet wie, een afwateringspijpje aangebracht. Het is het meest lullige afwateringspijpje van Praag (en hier kunnen ze er wat van), maar misschien wel van de hele wereld. Zodra het regent, stroomt het regenwater via het pijpje op de betonnen constructie en vervolgens op de glazen vliesgevel. Ik wil hier de gevolgen daarvan niet beschrijven, die zijn immers voor iedereen zichtbaar. Ik wil nu alleen nog één irritatie geven.
Het gebouw wordt geprezen omdat het op ludieke wijze op zijn omgeving aansluit. Die poging is inderdaad ondernomen, maar slecht uitgevoerd. De glazen hoek wijkt aan het Jirásekplein stevig van de rooilijn af; het komt meters dichter naar de rijbaan toe. Dat is gedaan om het gebouw nog prominenter te maken dan het al zou zijn, bovendien overdekt het een deel van het trottoir en dat is fijn voor de voetgangers en het is toch van glas zodat de bewoners van het aanpalende gebouw er geen last van zullen hebben. Maar als zo’n enorm volume van getint glas zover naar voren komt ontneemt het veel licht en nog meer uitzicht. Het is onbegrijpelijk dat hiervoor een vergunning verleend is. Dit kan gewoon niet. Daarmee wijkt het gebouw dan ook volledig van zijn omgeving af. Aan het plein en aan de kade is te zien hoe zorgvuldig stedenbouwkundig de panden weggezet zijn. Alles is gericht op het zicht op de Praagse burcht en de rivier, op het licht dat ondanks de soms smalle straten de woningen kan bereiken. Vooral omdat De glazen gevel ontneemt zelfs de vensters van het eigen gebouw elk zicht. Dit is een sterarchitect onwaardig, ook al is het gebouw enkel vanwege de contouren ontworpen.
P.S. Nu ik mijn hart toch aan het luchten ben, kan ik niet onvermeld laten dat de bovenste verdieping aan de noordzijde van het gebouw rampzalig slordig is uitgevoerd. Het is alsof er een of ander rommelhok op een vergeten stukje gebouw is gezet.
donderdag 30 juni 2011
Tsjechisch tv-kijken
Nu moet ik het toch eens over de Tsjechische tv hebben. Het zal wel iets zijn wat in Nederland volslagen onbekend is, dat spijt me voor de Nederlanders. De Tsjechische tv, zeker de publieke zender, is een schatkist.
Er wordt me wel eens gevraagd wat mis je het minste van Nederland? Ik wist nooit iets te bedenken, totdat ik hier een paar keer BVN zag, een soort Wereldomroep maar dan voor tv. Het Beste van Vlaanderen en Nederland zou er te zien moeten zijn en wat ik dan wel eens naar keek waren De Wereld Draait Door en Pauw en Witteman. Je past je nu eenmaal graag aan. Maar als dat de enige programma’s zijn die het bekijken waard zijn is dat weinig verheffend. Nu BVN niet meer op mijn kabel zit was ik het bestaan van al snel vergeten. Dat komt natuurlijk door ČT (Česká televize).
Waar te beginnen? Laat ik de zaterdagavond nemen, prime time. ČT1 komt dan om acht uur met een opera, een muziekstuk of een theatervoorstelling. Pas geleden was het een gala-avond uit Zlín, waar het internationale kinder- en jeugdfilmfestival was. ČT1 concurreert daarmee met ČT2 die na de programma’s Kultura.cz, Het allerbeste uit de klassieken en Terra musica ons het zeer gewaardeerde en geliefde architectuurprogramma Šumné stopy (Mooie voetsporen) voorschotelt. Een zeer oorspronkelijk architectuurprogramma gepresenteerd door architect en cabaretier David Vávra, die deze twee talenten tot een boeiende presentatie weet samen te smelten. Dan komt een verslag van het internationale muziekfestival De Praagse lente, gevolgd door Třistatřicettři. Geen paniek, dat betekent 333 en is een literair programma gepresenteerd door twee heren, Jan Lukeš a Jan Schmid, die belangstelling en kennis smaakvol weten te presenteren, ook visueel. De avond op 2 wordt afgerond door een Roemeense film of een andere film die niet per se alleen vanwege de bezoekersaantallen is gemaakt. Voor degenen die nu de paniek naar de keel springt, het volgende. Amerikaanse films worden vaak op de commerciële zenders getoond (Nova en Prima), maar ook ČT bezondigd zich er wel eens aan. Omgekeerd zenden de commerciële films ook wel goede Tsjechische films uit.Op ČT24 zijn veelal nieuws en actualiteiten te zien, aangevuld met discussieprogramma’s en documentaires. Maar ook veel geschiedenis, ook recente zoals in Retro over de communistische tijd. Elke week een thema waarbij de presentatrice zich op passende wijze kleedt, zo is de ene keer in skikleding te zien, of als serveerster, of in badkleding of in het uniform van de Pioniertjes. Opmerkelijk bij deze nieuwszender is hoe internationaal ze georiënteerd zijn en de snelheid waarmee ze nieuws brengen. Vaak hebben ze ’s middags al beelden die de Duitse tv laat op de avond nog niet eens heeft. Dan hebben we nog ČT4 en dat is de sportzender, met veel ijshockey natuurlijk en als de uitzendrechten niet te hoog zijn ook internationale sport. Maar de andere zenders bieden al spanning genoeg. Tenminste, voor degenen die gegil, vernielen, beledigen en luidruchtigheid niet per definitie spannend vinden.
Wat in het algemeen aan de Tsjechische tv opvalt is het historisch besef en dat kun je natuurlijk alleen maar hebben als dat verleden ook iets te bieden heeft. Inmiddels heb ik nagenoeg het complete oeuvre en een deel ervan zelfs al vaker dan een keer gezien van Vlasta Burian. Ik doe hem tekort door te zeggen dat hij een mengeling is van Groucho Marx en Danny Kay en daarom doe ik het niet, maar voor de Tweede Wereldoorlog heeft hij een reeks uitermate klassieke komische films gemaakt. Die films worden regelmatig herhaald, zeker in december, maar ook de films van cabaretier en acteur Jan Werich zijn regelmatig te zien.Kam slunce nechodí (Waar de zon niet binnenkomt, 1971) met Vladimír Menšík, Vrchní, prchni (Ober, loop weg,1980) met Josef Abrhám. Wat te denken van acteur Rudolf Hrušínský als de brave soldaat Švejk, maar niet minder fascinerend in Spalovač mrtvol (1968). Als crematoriummedewerker is hij te zien in een van de beklemmendste films over de Tweede Wereldoorlog, zeker als je dat vergelijkt met Pastorale of de brave soldaat van Oranje. Pelíšky (In het mandje,1999) met onder andere Miroslav Donutil en Boleslav Polívka over een gezin tijdens het communisme waarvan de vader militair is.
.Absolute wereldtop is het trio Tatiana Vilhelmová, Pavel Liška en Anna (Aňa) Geislerova. Ze zijn te bewonderen in Návrat idiota (De terugkeer van de idioot,1999) een vrije bewerking van De idioot van F.M. Dostojewski en Štĕstí (Geluk, 2005), maar ik zou het niet over film maar over tv hebben. Geen probleem
Om ook wat over de commerciëlen te zeggen. Met Ulice (De straat) en Ordinace v růžové zahradĕ (Spreekuur in de rozentuin) staan ze dichter bij een literaire verfilming dan bij een soap. Maar de meest bijzondere zijn toch die van ČT. Zo is er Nemocnice (Het ziekenhuis) dat al ergens in de jaren zestig begonnen is en nog steeds loopt. Dan hebben we ook Četnické humoreský (Politiehumor) met Tomáš Töpfer en de populaire Ivan Trojan.
Het speelt in de jaren dertig, voor Tsjechen de roemrijke jaren van de eerste republiek. In de communistische jaren speelt Vyprávĕj (vertel eens) en daar ben ik helemaal gek op, een serie over hoe een familie het zichzelf, elkaar en hoe de communisten het hen en zichzelf lastig maken. Maar zo ontroerend en mooi en goddelijk geacteerd dat niet alleen ik, maar ook de jury in Monte Carlo er slechts de hoogste lof voor had.
Dan laat ik verder alle muziekprogramma’s maar achterwege (zoals Meduza), evenals de reeksen over acteurs, kunstenaars, en de vele prachtige kinderprogramma’s, waarover ik toch wil zeggen dat het me heerlijk lijkt als verschillende generaties met dezelfde kinderprogramma’s en sprookjes zijn opgegroeid. Blijkbaar weet men bij de Nederlandse tv niet dat er elk paar jaar nieuwe kijkertjes bijkomen en afvallen en dat de afvallers pas weer kijken met hun jongere broertjes of zusjes of in elk geval met hun kinderen. Elke keer een nieuw programma maken is dan ook welbeschouwd geldverspilling. Het is zonder meer geldverspilling.
TV-MENSEN KIJK EENS NAAR HET OOSTEN. WE HEBBEN HIER MEER DAN ALLEEN BUURMAN EN BUURMAN!
Er wordt me wel eens gevraagd wat mis je het minste van Nederland? Ik wist nooit iets te bedenken, totdat ik hier een paar keer BVN zag, een soort Wereldomroep maar dan voor tv. Het Beste van Vlaanderen en Nederland zou er te zien moeten zijn en wat ik dan wel eens naar keek waren De Wereld Draait Door en Pauw en Witteman. Je past je nu eenmaal graag aan. Maar als dat de enige programma’s zijn die het bekijken waard zijn is dat weinig verheffend. Nu BVN niet meer op mijn kabel zit was ik het bestaan van al snel vergeten. Dat komt natuurlijk door ČT (Česká televize).
Waar te beginnen? Laat ik de zaterdagavond nemen, prime time. ČT1 komt dan om acht uur met een opera, een muziekstuk of een theatervoorstelling. Pas geleden was het een gala-avond uit Zlín, waar het internationale kinder- en jeugdfilmfestival was. ČT1 concurreert daarmee met ČT2 die na de programma’s Kultura.cz, Het allerbeste uit de klassieken en Terra musica ons het zeer gewaardeerde en geliefde architectuurprogramma Šumné stopy (Mooie voetsporen) voorschotelt. Een zeer oorspronkelijk architectuurprogramma gepresenteerd door architect en cabaretier David Vávra, die deze twee talenten tot een boeiende presentatie weet samen te smelten. Dan komt een verslag van het internationale muziekfestival De Praagse lente, gevolgd door Třistatřicettři. Geen paniek, dat betekent 333 en is een literair programma gepresenteerd door twee heren, Jan Lukeš a Jan Schmid, die belangstelling en kennis smaakvol weten te presenteren, ook visueel. De avond op 2 wordt afgerond door een Roemeense film of een andere film die niet per se alleen vanwege de bezoekersaantallen is gemaakt. Voor degenen die nu de paniek naar de keel springt, het volgende. Amerikaanse films worden vaak op de commerciële zenders getoond (Nova en Prima), maar ook ČT bezondigd zich er wel eens aan. Omgekeerd zenden de commerciële films ook wel goede Tsjechische films uit.Op ČT24 zijn veelal nieuws en actualiteiten te zien, aangevuld met discussieprogramma’s en documentaires. Maar ook veel geschiedenis, ook recente zoals in Retro over de communistische tijd. Elke week een thema waarbij de presentatrice zich op passende wijze kleedt, zo is de ene keer in skikleding te zien, of als serveerster, of in badkleding of in het uniform van de Pioniertjes. Opmerkelijk bij deze nieuwszender is hoe internationaal ze georiënteerd zijn en de snelheid waarmee ze nieuws brengen. Vaak hebben ze ’s middags al beelden die de Duitse tv laat op de avond nog niet eens heeft. Dan hebben we nog ČT4 en dat is de sportzender, met veel ijshockey natuurlijk en als de uitzendrechten niet te hoog zijn ook internationale sport. Maar de andere zenders bieden al spanning genoeg. Tenminste, voor degenen die gegil, vernielen, beledigen en luidruchtigheid niet per definitie spannend vinden.
Wat in het algemeen aan de Tsjechische tv opvalt is het historisch besef en dat kun je natuurlijk alleen maar hebben als dat verleden ook iets te bieden heeft. Inmiddels heb ik nagenoeg het complete oeuvre en een deel ervan zelfs al vaker dan een keer gezien van Vlasta Burian. Ik doe hem tekort door te zeggen dat hij een mengeling is van Groucho Marx en Danny Kay en daarom doe ik het niet, maar voor de Tweede Wereldoorlog heeft hij een reeks uitermate klassieke komische films gemaakt. Die films worden regelmatig herhaald, zeker in december, maar ook de films van cabaretier en acteur Jan Werich zijn regelmatig te zien.Kam slunce nechodí (Waar de zon niet binnenkomt, 1971) met Vladimír Menšík, Vrchní, prchni (Ober, loop weg,1980) met Josef Abrhám. Wat te denken van acteur Rudolf Hrušínský als de brave soldaat Švejk, maar niet minder fascinerend in Spalovač mrtvol (1968). Als crematoriummedewerker is hij te zien in een van de beklemmendste films over de Tweede Wereldoorlog, zeker als je dat vergelijkt met Pastorale of de brave soldaat van Oranje. Pelíšky (In het mandje,1999) met onder andere Miroslav Donutil en Boleslav Polívka over een gezin tijdens het communisme waarvan de vader militair is.
.Absolute wereldtop is het trio Tatiana Vilhelmová, Pavel Liška en Anna (Aňa) Geislerova. Ze zijn te bewonderen in Návrat idiota (De terugkeer van de idioot,1999) een vrije bewerking van De idioot van F.M. Dostojewski en Štĕstí (Geluk, 2005), maar ik zou het niet over film maar over tv hebben. Geen probleem
Om ook wat over de commerciëlen te zeggen. Met Ulice (De straat) en Ordinace v růžové zahradĕ (Spreekuur in de rozentuin) staan ze dichter bij een literaire verfilming dan bij een soap. Maar de meest bijzondere zijn toch die van ČT. Zo is er Nemocnice (Het ziekenhuis) dat al ergens in de jaren zestig begonnen is en nog steeds loopt. Dan hebben we ook Četnické humoreský (Politiehumor) met Tomáš Töpfer en de populaire Ivan Trojan.
Het speelt in de jaren dertig, voor Tsjechen de roemrijke jaren van de eerste republiek. In de communistische jaren speelt Vyprávĕj (vertel eens) en daar ben ik helemaal gek op, een serie over hoe een familie het zichzelf, elkaar en hoe de communisten het hen en zichzelf lastig maken. Maar zo ontroerend en mooi en goddelijk geacteerd dat niet alleen ik, maar ook de jury in Monte Carlo er slechts de hoogste lof voor had.
Dan laat ik verder alle muziekprogramma’s maar achterwege (zoals Meduza), evenals de reeksen over acteurs, kunstenaars, en de vele prachtige kinderprogramma’s, waarover ik toch wil zeggen dat het me heerlijk lijkt als verschillende generaties met dezelfde kinderprogramma’s en sprookjes zijn opgegroeid. Blijkbaar weet men bij de Nederlandse tv niet dat er elk paar jaar nieuwe kijkertjes bijkomen en afvallen en dat de afvallers pas weer kijken met hun jongere broertjes of zusjes of in elk geval met hun kinderen. Elke keer een nieuw programma maken is dan ook welbeschouwd geldverspilling. Het is zonder meer geldverspilling.
TV-MENSEN KIJK EENS NAAR HET OOSTEN. WE HEBBEN HIER MEER DAN ALLEEN BUURMAN EN BUURMAN!
zaterdag 25 juni 2011
Levenswandel 4 Toekomst
Wat ik van plan was om in Praag te gaan doen, vroeg Katka me in een aanval van belangstelling. Dat hadden wel meer mensen me gevraagd en ik had dan wel eens geantwoord: Zo weinig mogelijk.
Zolang het grappig was bedoeld, werd dat antwoord nog wel geaccepteerd, maar niemand liet er zich mee in het riet sturen en Katka al helemaal niet. Ik kwam dan maar op de proppen met mijn wens om in Praag eindelijk die roman te gaan schrijven. Het was Katka al snel duidelijk dat ik maar wat gezegd had, maar ze zou gek opkijken als ze wist dat ze nu onder een andere naam een personage was geworden.
Ik had ook kunnen zeggen dat ik graag in een bierbrouwerij wilde werken. Er wordt hier een puik potje pils gebrouwen en bovendien hebben zowel Václav Havel als Bohumil Hrabal een bierbrouwersachtergrond. Havel nadat op zijn theateractiviteiten door de communisten geen prijs meer gesteld werd en Hrabal door zijn stiefvader die bij een brouwerij werkte en waar Hrabal ook wel eens bijsprong. En mocht mijn loopbaan bij een brouwerij niet van de grond komen, dan stelde ik me voor om als trambestuurder voortdurend door de Praagse straten onderweg te zijn. Dat deed ik toch al, maar dan zou het professioneel worden.
Ik kon niet alleen thuis uren uit het raam naar het Praagse straatbeeld kijken, ik kon dat ook vanuit de tram en de bus. Ik had bijna gezegd: zelfs vanuit de metrotrein, maar ja. Lukraak doorkruiste ik de stad; ik stapte van de ene tramlijn op de andere over, wisselde bus en tram en bezocht elk metrostation en de omgeving ervan. De eindpunten van alle openbaar vervoerlijnen waren ook beginpunten. Uren zwierf ik door de stad en als ik thuis kwam, probeerde ik op de kaart de routes te reconstrueren, maar met het zoeken ontdekte ik nieuwe reisdoelen. Zat ik niet in het openbaar vervoer, dan dwaalde ik wel te voet rond.
Soms stippelde ik een route uit, maar zodra ik een paar straten verder was, bleken meerdere straten interessant te zijn waardoor van mijn uitgestippelde route niets terecht kwam. Ik wist eerder dan de politie wie de zakkenrollers en drugshandelaren en hun klanten waren, zelfs de daklozen begon ik te herkennen. Dat lijkt een gemeenplaats, maar in Praag sjouwen zo’n 15000 daklozen rond die allemaal op vergelijkbare wijze gekleed zijn en zeker vergelijkbaar ruiken. Ik was zo vaak op straat dat ook zij me begonnen te herkennen. Al dwalend ontdekte ik het excuus om geen roman te hoeven schrijven. De omgeving waar ik woonde was te overweldigend.
Op het Schutterseiland waar ik vaak ga lezen, ging Franz Kafka tennissen. Op het eiland ernaast, waar ik ook vaak ga zitten lezen, heeft in restaurant Žofín de dichter Detlev von Liliencron op het biljart geslapen en heeft Hugo von Hofmannsthal in 1912 uit eigen werk voorgelezen. In Navrátilova heeft de onbekende, maar geweldige schrijver Hermann Ungar gewoond en zijn De verminkten speelt deels in mijn buurt. Gustav Meyrink, schrijver van De Golem, zag een gevelsteen op de poort bij mij in de straat aan voor een geheime boodschap van een Aziatische broederschap. Als ik de passage rechts van de poort inga, kom ik schuin tegenover het pand uit waar zich in de kelder het papierdepot bevond van Al te luide eenzaamheid, het absolute meesterwerk van Bohumil Hrabal. Hašek werd 10 minuten lopen van me geboren, in de Školská. Trouwens, de straat waar ik woon komt zelfs enkele malen in De lotgevallen van de brave soldaat Švejk voor. De brave soldaat Švejk zou zelfs een tijdje in mijn straat hebben gewoond. Op een avond komt meneer Faustýn bij hem op bezoek en vraagt Švejk, nadat ze een fles rum gedronken hebben, het raam open te zetten om hem eruit te duwen. De brave soldaat is gehoorzaam en helpt meneer Faustýn een eind aan zijn leven te maken. Maar er gebeurt niet veel. ‘Die meneer Faustýn was namelijk stomdronken en was helemaal vergeten dat ik in de Opatovickástraat op de benedenverdieping woonde, en niet in de Křemencovástraat, waar hij me ook geregeld opzocht.’ Die straat is bij mij om de hoek en daar is ook café U Fleku, waar Nobelprijswinnaar Jaroslav Seifert nogal eens verbleef.
Componist Antonín Dvořák heeft bijna zijn hele leven vlakbij mij gewoond en heeft als student op het orgel in de kerk een straat verderop gespeeld. Oscar Kokoschka had zijn atelier in de toren van Bellevue, Václav Havel heeft jarenlang vlakbij me gewoond, ook toen hij al president was. Hij heeft menig opruiend gesprek in de vele cafés in de buurt gevoerd, met als resultaat dat hij twee straten noordelijker in de gevangenis terecht kwam.
Ik kan hier om de paar centimeter de voetstappen zoenen van de talloze prominenten. Het is te veel om de lezer er mee lastig te vallen. Over het Nationaal theater is teveel te vertellen; ik laat het dan ook maar de vermelding dat Bedřich Smetana er tegenover heeft gewoond en waar hij ook een muziekschool had, boven het huidige café Slavia. Even verderop zat niet alleen de eerste uitgever van Hrabal en begon ook de Fluwelen revolutie toen een vredige studentendemonstratie knalhard uiteen werd geslagen.
Hoewel Antonín Dvořák de grootste nationale held na T.G. Masaryk is, staat zijn voormalige woning drastich te verkommeren.
Maar dat allemaal lang geleden, sprak Katka driftig gebarend en met koolzwarte ogen. Mijn doden konden niet op tegen haar levende beroemdheden waarmee ze samenwerkte. Luciano Pavarotti, Eros Ramazotti, Sting en elke Tsjechische bekendheid die ik maar kon bedenken. Ik probeerde iets over de inmiddels overleden Pavarotti te zeggen, maar besefte dat ik iets moest bedenken om het voor haar thuis ook spannend te maken.
Dat ik, nadat we niet meer samen waren, dankzij mijn Praagse tochten Het reële paradijs en De mooiste tramroute van Praag schreef, heeft het thuis niet meer spannend kunnen maken. Ik zie haar enkel nog zo nu en dan op tv.
Zolang het grappig was bedoeld, werd dat antwoord nog wel geaccepteerd, maar niemand liet er zich mee in het riet sturen en Katka al helemaal niet. Ik kwam dan maar op de proppen met mijn wens om in Praag eindelijk die roman te gaan schrijven. Het was Katka al snel duidelijk dat ik maar wat gezegd had, maar ze zou gek opkijken als ze wist dat ze nu onder een andere naam een personage was geworden.
Ik had ook kunnen zeggen dat ik graag in een bierbrouwerij wilde werken. Er wordt hier een puik potje pils gebrouwen en bovendien hebben zowel Václav Havel als Bohumil Hrabal een bierbrouwersachtergrond. Havel nadat op zijn theateractiviteiten door de communisten geen prijs meer gesteld werd en Hrabal door zijn stiefvader die bij een brouwerij werkte en waar Hrabal ook wel eens bijsprong. En mocht mijn loopbaan bij een brouwerij niet van de grond komen, dan stelde ik me voor om als trambestuurder voortdurend door de Praagse straten onderweg te zijn. Dat deed ik toch al, maar dan zou het professioneel worden.
Ik kon niet alleen thuis uren uit het raam naar het Praagse straatbeeld kijken, ik kon dat ook vanuit de tram en de bus. Ik had bijna gezegd: zelfs vanuit de metrotrein, maar ja. Lukraak doorkruiste ik de stad; ik stapte van de ene tramlijn op de andere over, wisselde bus en tram en bezocht elk metrostation en de omgeving ervan. De eindpunten van alle openbaar vervoerlijnen waren ook beginpunten. Uren zwierf ik door de stad en als ik thuis kwam, probeerde ik op de kaart de routes te reconstrueren, maar met het zoeken ontdekte ik nieuwe reisdoelen. Zat ik niet in het openbaar vervoer, dan dwaalde ik wel te voet rond.
Soms stippelde ik een route uit, maar zodra ik een paar straten verder was, bleken meerdere straten interessant te zijn waardoor van mijn uitgestippelde route niets terecht kwam. Ik wist eerder dan de politie wie de zakkenrollers en drugshandelaren en hun klanten waren, zelfs de daklozen begon ik te herkennen. Dat lijkt een gemeenplaats, maar in Praag sjouwen zo’n 15000 daklozen rond die allemaal op vergelijkbare wijze gekleed zijn en zeker vergelijkbaar ruiken. Ik was zo vaak op straat dat ook zij me begonnen te herkennen. Al dwalend ontdekte ik het excuus om geen roman te hoeven schrijven. De omgeving waar ik woonde was te overweldigend.
Op het Schutterseiland waar ik vaak ga lezen, ging Franz Kafka tennissen. Op het eiland ernaast, waar ik ook vaak ga zitten lezen, heeft in restaurant Žofín de dichter Detlev von Liliencron op het biljart geslapen en heeft Hugo von Hofmannsthal in 1912 uit eigen werk voorgelezen. In Navrátilova heeft de onbekende, maar geweldige schrijver Hermann Ungar gewoond en zijn De verminkten speelt deels in mijn buurt. Gustav Meyrink, schrijver van De Golem, zag een gevelsteen op de poort bij mij in de straat aan voor een geheime boodschap van een Aziatische broederschap. Als ik de passage rechts van de poort inga, kom ik schuin tegenover het pand uit waar zich in de kelder het papierdepot bevond van Al te luide eenzaamheid, het absolute meesterwerk van Bohumil Hrabal. Hašek werd 10 minuten lopen van me geboren, in de Školská. Trouwens, de straat waar ik woon komt zelfs enkele malen in De lotgevallen van de brave soldaat Švejk voor. De brave soldaat Švejk zou zelfs een tijdje in mijn straat hebben gewoond. Op een avond komt meneer Faustýn bij hem op bezoek en vraagt Švejk, nadat ze een fles rum gedronken hebben, het raam open te zetten om hem eruit te duwen. De brave soldaat is gehoorzaam en helpt meneer Faustýn een eind aan zijn leven te maken. Maar er gebeurt niet veel. ‘Die meneer Faustýn was namelijk stomdronken en was helemaal vergeten dat ik in de Opatovickástraat op de benedenverdieping woonde, en niet in de Křemencovástraat, waar hij me ook geregeld opzocht.’ Die straat is bij mij om de hoek en daar is ook café U Fleku, waar Nobelprijswinnaar Jaroslav Seifert nogal eens verbleef.
Componist Antonín Dvořák heeft bijna zijn hele leven vlakbij mij gewoond en heeft als student op het orgel in de kerk een straat verderop gespeeld. Oscar Kokoschka had zijn atelier in de toren van Bellevue, Václav Havel heeft jarenlang vlakbij me gewoond, ook toen hij al president was. Hij heeft menig opruiend gesprek in de vele cafés in de buurt gevoerd, met als resultaat dat hij twee straten noordelijker in de gevangenis terecht kwam.
Ik kan hier om de paar centimeter de voetstappen zoenen van de talloze prominenten. Het is te veel om de lezer er mee lastig te vallen. Over het Nationaal theater is teveel te vertellen; ik laat het dan ook maar de vermelding dat Bedřich Smetana er tegenover heeft gewoond en waar hij ook een muziekschool had, boven het huidige café Slavia. Even verderop zat niet alleen de eerste uitgever van Hrabal en begon ook de Fluwelen revolutie toen een vredige studentendemonstratie knalhard uiteen werd geslagen.
Hoewel Antonín Dvořák de grootste nationale held na T.G. Masaryk is, staat zijn voormalige woning drastich te verkommeren.
Maar dat allemaal lang geleden, sprak Katka driftig gebarend en met koolzwarte ogen. Mijn doden konden niet op tegen haar levende beroemdheden waarmee ze samenwerkte. Luciano Pavarotti, Eros Ramazotti, Sting en elke Tsjechische bekendheid die ik maar kon bedenken. Ik probeerde iets over de inmiddels overleden Pavarotti te zeggen, maar besefte dat ik iets moest bedenken om het voor haar thuis ook spannend te maken.
Dat ik, nadat we niet meer samen waren, dankzij mijn Praagse tochten Het reële paradijs en De mooiste tramroute van Praag schreef, heeft het thuis niet meer spannend kunnen maken. Ik zie haar enkel nog zo nu en dan op tv.
vrijdag 17 juni 2011
Gescheiden werelden - Leven met toeristen
Je mag anderen niet verwijten waar je jezelf aan schuldig hebt gemaakt. Dat kan wel zo zijn, maar daar brengen we de wereld niet mee vooruit. We kunnen spijt van iets hebben of tot het inzicht gekomen zijn dat het toch niet zo best was wat we deden. Ik ben nu eenmaal mijn Praagse loopbaan ook ooit als toerist begonnen en daarmee was ik een van de vijf miljoen die jaarlijks de stad aandoen.
Zodra ik in Praag kwam raakte ik betoverd. Het was alsof ik thuiskwam. Maar ik ben een slecht toerist. Een echte toerist gaat graag van huis en verblijft ergens graag tijdelijk om weer blij en verfrist naar huis te keren. Dat heb ik nooit gehad. Als kind al vroeg ik me af hoe het zou zijn om in Zeeland te wonen, of in Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje. Hoe zou het er ’s winters uitzien, wat doen de bewoners het hele jaar, genieten zij ook van de zon en de prachtige straten? Zo kon ik me talloze vragen stellen en vooral wegdromen bij een verzonnen verblijf. Dat ik in een ander land wilde gaan wonen wist ik al jong, maar ik heb nooit een keuze kunnen maken, totdat ik in Praag kwam.
Dat ik in Praag dan ook wilde gaan wonen, was onvermijdelijk. Een echte stad met zoveel geschiedenis, zoveel schitterende architectuur, zoveel kroegen, theaters concertzalen en wat al niet. Urenlang ronddwalen door parken, kerkhoven, straten. Ik voelde er nooit stress, nooit haast, niemand wilde iets van me en het geluid was er getemperd. Bovendien kon je er voor een grijpstuiver een bijzonder smakelijk potje pils kopen en als ik een beetje oplette kon ik ergens eten voor een bedrag waar niet zelf voor was te koken. Een ideale stad om er te wonen, dacht ik als toerist.
Nu als Pragenaar woon ik in een ander Praag dan ik als toerist had bezocht. Ik was natuurlijk de koning te rijk, nu ik tussen de middeleeuwen, de barok en flarden van het communisme woonde. De stad waar de schemering korter duurt, het eerder donker is, de winters koud en de zomers heet zijn. Een stad waar een compleet andere taal gesproken wordt en waar een andere logica heerst. Ik leerde een Praag kennen dat mij als toerist onbekend gebleven was.
Ik moet nu vaak dezelfde route afleggen, wat op zich door de schoonheid van de stad niet zo erg is, maar wel irriterend is het om voortdurend verstrikt te raken in enorme groepen die hele straten blokkeerden. En als het niet de groepen toeristen waren, waren het wel de waggelende en telefonerende Pragenaars die in hun eentje een heel trottoir in beslag nemen. Het langzame leven wat mij ooit zo aansprak, fokte me nu danig op. Ik begon plaatsen als de Karelsbrug, het Oude Stadsplein, de Koninklijke Weg en zo verder te mijden.
Daarentegen leerde ik een heel ander Praag kennen. Concerten bezocht ik niet meer in de Nicolaaskerk op het Oude Stadsplein, maar in Foerstrova síň. Naar een restaurant ging ik niet ’s avonds en in het centrum, maar, als ik al ga, in Stodůlky of Vršovice en dan ‘s middags. Dit is het ware Praag, het Praagse leven. Op de Karelsbrug kwam ik alleen in de winter als het regende of sneeuwde en om zeven uur ‘s morgens, toen mijn hond Dáša nog leefde. Dat zijn de betoverende momenten, momenten waarop Praag me diep ontroert, ook om de herinneringen die ik er opgedaan heb.
Ik denk dat ik er eens op vakantie ga, in Praag.
Zodra ik in Praag kwam raakte ik betoverd. Het was alsof ik thuiskwam. Maar ik ben een slecht toerist. Een echte toerist gaat graag van huis en verblijft ergens graag tijdelijk om weer blij en verfrist naar huis te keren. Dat heb ik nooit gehad. Als kind al vroeg ik me af hoe het zou zijn om in Zeeland te wonen, of in Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje. Hoe zou het er ’s winters uitzien, wat doen de bewoners het hele jaar, genieten zij ook van de zon en de prachtige straten? Zo kon ik me talloze vragen stellen en vooral wegdromen bij een verzonnen verblijf. Dat ik in een ander land wilde gaan wonen wist ik al jong, maar ik heb nooit een keuze kunnen maken, totdat ik in Praag kwam.
Dat ik in Praag dan ook wilde gaan wonen, was onvermijdelijk. Een echte stad met zoveel geschiedenis, zoveel schitterende architectuur, zoveel kroegen, theaters concertzalen en wat al niet. Urenlang ronddwalen door parken, kerkhoven, straten. Ik voelde er nooit stress, nooit haast, niemand wilde iets van me en het geluid was er getemperd. Bovendien kon je er voor een grijpstuiver een bijzonder smakelijk potje pils kopen en als ik een beetje oplette kon ik ergens eten voor een bedrag waar niet zelf voor was te koken. Een ideale stad om er te wonen, dacht ik als toerist.
Nu als Pragenaar woon ik in een ander Praag dan ik als toerist had bezocht. Ik was natuurlijk de koning te rijk, nu ik tussen de middeleeuwen, de barok en flarden van het communisme woonde. De stad waar de schemering korter duurt, het eerder donker is, de winters koud en de zomers heet zijn. Een stad waar een compleet andere taal gesproken wordt en waar een andere logica heerst. Ik leerde een Praag kennen dat mij als toerist onbekend gebleven was.
Ik moet nu vaak dezelfde route afleggen, wat op zich door de schoonheid van de stad niet zo erg is, maar wel irriterend is het om voortdurend verstrikt te raken in enorme groepen die hele straten blokkeerden. En als het niet de groepen toeristen waren, waren het wel de waggelende en telefonerende Pragenaars die in hun eentje een heel trottoir in beslag nemen. Het langzame leven wat mij ooit zo aansprak, fokte me nu danig op. Ik begon plaatsen als de Karelsbrug, het Oude Stadsplein, de Koninklijke Weg en zo verder te mijden.
Daarentegen leerde ik een heel ander Praag kennen. Concerten bezocht ik niet meer in de Nicolaaskerk op het Oude Stadsplein, maar in Foerstrova síň. Naar een restaurant ging ik niet ’s avonds en in het centrum, maar, als ik al ga, in Stodůlky of Vršovice en dan ‘s middags. Dit is het ware Praag, het Praagse leven. Op de Karelsbrug kwam ik alleen in de winter als het regende of sneeuwde en om zeven uur ‘s morgens, toen mijn hond Dáša nog leefde. Dat zijn de betoverende momenten, momenten waarop Praag me diep ontroert, ook om de herinneringen die ik er opgedaan heb.
Ik denk dat ik er eens op vakantie ga, in Praag.
vrijdag 10 juni 2011
Het muntstuk van 20 kronen
Hij zat altijd op het granieten bankje naast de geldautomaat aan de piazzeta van het Nationaal theater. Daar zat de dakloze geduldig op het komende geluk te wachten, in gezelschap van een liter wijn in kartonnen verpakking.
Ooit moest hij als zwerver door de hele stad gedoold hebben en misschien zelfs wel door het hele land. Dat kon na 1989. Daklozen waren na de Fluwelen revolutie niet meer gebonden aan de gemeente waar ze waren geboren of hadden gewoond. Misschien is het beter te zeggen dat met de komst van het kapitalisme de gemeenten niet meer voor hun eigen daklozen hoefden te zorgen; daklozen waren vrij om te gaan en staan waar ze wilden. Zo raakte een stevig leger berooiden op drift, op zoek naar wat de vrijheid hen te bieden had.
Nu de banden doorgesneden waren lokten de vleespotten van het Gouden Praag. Temidden de hordes toeristen, de kuddes geldmakers uit binnen- en buitenland moest toch ook voor deze zwerver wel een menuutje bij elkaar te scharrelen zijn.
Hoe hem de vrijheid bevallen is weet ik niet, misschien is hij pas na de Fluwelen revolutie dakloos geworden, dat is meer burgers overkomen. In elk geval brachten de eindeloze horizonten hem niet verder dan dit bankje in de schaduw en de tocht. Hij kon gaan en staan waar hij wilde, maar het viel hem met de dag moeilijker om alleen al te blijven zitten.
Meerdere keren per dag passeerde ik hem, soms had ik dan mijn hondje bij me. Dáša werd sterk door zwervers aangetrokken en de meeste zwervers waardeerden haar aandacht. Ik trachtte meestal niet al te opzichtig een begroeting van de hond te verhinderen. Een keer toestaan betekende tweemaal per dag het einde van het ritueel afwachten en ook tweemaal per dag doneren.
Hij was me sympathiek, maar ik hield hem op afstand en dat ging prima, omdat hij nergens om vroeg. Ik zag hem nooit bedelen. Dat hoefde hij ook niet te doen. Zijn situatie was zonneklaar erbarmelijk. Hij liet zich makkelijk negeren en hoewel dat niet lekker aanvoelt was het wel effectief. Niemand viel hem lastig, maar hij had zich dan ook in een kil hoekje laten drijven, verdreven van elke plek waar het leven zich afspeelt. Maar misschien had hij genoeg van het leven, van het leven van de behuisden. Die buiten hun huis het liefst zo hard mogelijk door Praag 1 scheuren met hun Audi's, BMW's en weet ik wat. Daarom mocht ik hem. We moesten hem dankbaar zijn dat hij niet elke avond entrecote en kreeft at, niet met een benzine slurpende terreinwagen de mensen van het trottoir afreed en zo meer. De dankbare taak een parasiet te zijn.
Telkens wanneer ik hem passeerde nam ik me voor de volgende keer een rohlík of een belegd broodje mee te nemen. Maar dat vergat ik steeds en was ik het niet vergeten dan had Dáša me zonder tegenspraak gedwongen haar het voedsel te geven. De zwerver kreeg uiteindelijk niets, omdat ik weigerde hem geld te geven, waarmee hij natuurlijk alleen maar wijn zou kopen. Hij nam de omgeving niet in zich op, hij zag geen mensen, maar zat er om te zitten, moe van al het kunnen gaan en staan waar hij maar wilde.
Er moesten mensen geweest zijn die hem iets toestopten, omdat hij voortdurend een pak goedkope wijn naast zich had staan. Op een ochtend was hij er niet meer.
Ik troostte me met de gedachte dat hij de moed verzameld had om verder te trekken, maar na drie dagen begon ik ook iets ernstigs te vermoeden. Er moet iets met hem aan de hand geweest zijn, zag ik toen hij er weer zat. Ik heb hem waarschijnlijk vanwege de prijs nooit sigaretten zien roken, al zou dat nu wel handiger voor hem geweest zijn. Hij leek gedwongen te worden het roken op te geven. Zijn verstijfde vingers waren niet meer in staat een shagje te draaien. Nu pas besef ik dat ik als voormalig shagroker voor hem een paar shagjes had moeten draaien. Het was niet in me opgekomen. Zoals het een westerling betaamd dacht ik het wel met geld op te kunnen lossen. Ik legde een muntstuk van 20 kronen op het muurtje, geven kon ik het hem niet; hij zou het niet accepteren.
Ik moet de gedachte van me af zetten. Ik heb namelijk het gevoel hem met mijn 20 kronen, goed voor een pak slechte wijn, de dood ingejaagd te hebben. De volgende ochtend trok Dáša al voor de hoek die we te nemen hadden ongenadig aan de lijn.
De zwerver was er niet. Het kon de geur van hem zijn die er nog hing wat Dáša naar de lege plaats trok. Toen ze hysterisch aan een rood stukje van het plaveisel wilde likken, kon ik haar met een laatste krachtsinspanning wegtrekken. Dat rood was het zwerversbloed.
Ik heb hem nooit meer gezien. Langzaam vervaagde de bloedplas. Ik weet zeker dat hij via vele omwegen naar de hemel gezworven is.
Ooit moest hij als zwerver door de hele stad gedoold hebben en misschien zelfs wel door het hele land. Dat kon na 1989. Daklozen waren na de Fluwelen revolutie niet meer gebonden aan de gemeente waar ze waren geboren of hadden gewoond. Misschien is het beter te zeggen dat met de komst van het kapitalisme de gemeenten niet meer voor hun eigen daklozen hoefden te zorgen; daklozen waren vrij om te gaan en staan waar ze wilden. Zo raakte een stevig leger berooiden op drift, op zoek naar wat de vrijheid hen te bieden had.
Nu de banden doorgesneden waren lokten de vleespotten van het Gouden Praag. Temidden de hordes toeristen, de kuddes geldmakers uit binnen- en buitenland moest toch ook voor deze zwerver wel een menuutje bij elkaar te scharrelen zijn.
Hoe hem de vrijheid bevallen is weet ik niet, misschien is hij pas na de Fluwelen revolutie dakloos geworden, dat is meer burgers overkomen. In elk geval brachten de eindeloze horizonten hem niet verder dan dit bankje in de schaduw en de tocht. Hij kon gaan en staan waar hij wilde, maar het viel hem met de dag moeilijker om alleen al te blijven zitten.
Meerdere keren per dag passeerde ik hem, soms had ik dan mijn hondje bij me. Dáša werd sterk door zwervers aangetrokken en de meeste zwervers waardeerden haar aandacht. Ik trachtte meestal niet al te opzichtig een begroeting van de hond te verhinderen. Een keer toestaan betekende tweemaal per dag het einde van het ritueel afwachten en ook tweemaal per dag doneren.
Hij was me sympathiek, maar ik hield hem op afstand en dat ging prima, omdat hij nergens om vroeg. Ik zag hem nooit bedelen. Dat hoefde hij ook niet te doen. Zijn situatie was zonneklaar erbarmelijk. Hij liet zich makkelijk negeren en hoewel dat niet lekker aanvoelt was het wel effectief. Niemand viel hem lastig, maar hij had zich dan ook in een kil hoekje laten drijven, verdreven van elke plek waar het leven zich afspeelt. Maar misschien had hij genoeg van het leven, van het leven van de behuisden. Die buiten hun huis het liefst zo hard mogelijk door Praag 1 scheuren met hun Audi's, BMW's en weet ik wat. Daarom mocht ik hem. We moesten hem dankbaar zijn dat hij niet elke avond entrecote en kreeft at, niet met een benzine slurpende terreinwagen de mensen van het trottoir afreed en zo meer. De dankbare taak een parasiet te zijn.
Telkens wanneer ik hem passeerde nam ik me voor de volgende keer een rohlík of een belegd broodje mee te nemen. Maar dat vergat ik steeds en was ik het niet vergeten dan had Dáša me zonder tegenspraak gedwongen haar het voedsel te geven. De zwerver kreeg uiteindelijk niets, omdat ik weigerde hem geld te geven, waarmee hij natuurlijk alleen maar wijn zou kopen. Hij nam de omgeving niet in zich op, hij zag geen mensen, maar zat er om te zitten, moe van al het kunnen gaan en staan waar hij maar wilde.
Er moesten mensen geweest zijn die hem iets toestopten, omdat hij voortdurend een pak goedkope wijn naast zich had staan. Op een ochtend was hij er niet meer.
Ik troostte me met de gedachte dat hij de moed verzameld had om verder te trekken, maar na drie dagen begon ik ook iets ernstigs te vermoeden. Er moet iets met hem aan de hand geweest zijn, zag ik toen hij er weer zat. Ik heb hem waarschijnlijk vanwege de prijs nooit sigaretten zien roken, al zou dat nu wel handiger voor hem geweest zijn. Hij leek gedwongen te worden het roken op te geven. Zijn verstijfde vingers waren niet meer in staat een shagje te draaien. Nu pas besef ik dat ik als voormalig shagroker voor hem een paar shagjes had moeten draaien. Het was niet in me opgekomen. Zoals het een westerling betaamd dacht ik het wel met geld op te kunnen lossen. Ik legde een muntstuk van 20 kronen op het muurtje, geven kon ik het hem niet; hij zou het niet accepteren.
Ik moet de gedachte van me af zetten. Ik heb namelijk het gevoel hem met mijn 20 kronen, goed voor een pak slechte wijn, de dood ingejaagd te hebben. De volgende ochtend trok Dáša al voor de hoek die we te nemen hadden ongenadig aan de lijn.
De zwerver was er niet. Het kon de geur van hem zijn die er nog hing wat Dáša naar de lege plaats trok. Toen ze hysterisch aan een rood stukje van het plaveisel wilde likken, kon ik haar met een laatste krachtsinspanning wegtrekken. Dat rood was het zwerversbloed.
Ik heb hem nooit meer gezien. Langzaam vervaagde de bloedplas. Ik weet zeker dat hij via vele omwegen naar de hemel gezworven is.
dinsdag 7 juni 2011
Praag als Hollywood
Praag figureert vaak als filmdecor. Het is vermakelijk om in de wijk Nieuwe stad te wonen, maar op een ochtend in Rome wakker te worden. De auto’s hadden ’s nachts Italiaanse kentekenplaten gekregen en het Tsjechische opschrift Národní divadlo was veranderd in Teatro en de parkeergarage onder het Nationaal theater had ook al een andere naam gekregen.
Vorig jaar bleek zelfs een straat verderop, de straat Vojtĕšská, in een Russische straat te zijn veranderd (zie foto’s van de oorspronkelijke straat en als filmdecor).
Het heeft ook wel wat om in Praag de tram te pakken en om dan na een paar minuten in Londen te staan. Dan blijkt Námĕsti Miru (Plein van de vrede) een deel van Londen geworden te zijn, met de typische Engelse taxi’s en telefooncellen. Het is jammer dat ik zelden de gefilmde resultaten zie, maar als ik ze te zien krijg, is het vaak hilarisch. Voor de film wordt een niet bestaand Praag gecreëerd.
Op tv zijn vaak films of series te zien die in Praag spelen, te veel om ze uit elkaar te kunnen houden, maar sommige scènes zijn onvergetelijk. Zo wordt iemand geschaduwd en de tocht voert naar een café op het Kampa-eiland. De geschaduwde verdwijnt in het café bij de Duivelskreek, de ander wacht achter een boom totdat het object het café weer verlaat. Maar daar staat geen boom waarachter men zich kan verbergen, sterker nog, daar staat helemaal geen boom. Hiermee wordt de werkelijkheid nog op onschuldige wijze geholpen, maar het kan gekker.
In Mission Impossible zitten achtervolgingsscènes waarvan de beelden zodanig zijn gesneden dat er een heel ander Praag is ontstaan. Personages zitten in een café op het Oude stadsplein dat niet bestaat, in elk geval niet daar. Maar pas geleden viel ik halverwege in een film op een Duitse tv-zender en ik dacht Praag te herkennen. Ik bleef belangstellend kijken, vanwege Praag. Het bleek om XXX-Triple X (VS 2002) te gaan met louter voor mij onbekende acteurs en een verhaal dat ik niet kan navertellen, maar dat er ook eigenlijk niet toe doet, geloof ik. Het bleek inderdaad in Praag te spelen, tenminste deels en dat was lachen.
Op een gegeven moment zitten een man en een vrouw in het restaurant van Obeční dům, ook wel bekend als het Representatiehuis, een nogal filmgeniek gebouw. Er wordt de vrouw telefonisch medegedeeld dat de man met wie ze aan tafel zit een geheim agent is en dat hij vermoord gaat worden door een sluipschutter. De betreffende sluipschutter zit op het dak van het gebouw tegenover het Representatiehuis en heeft zich verstopt in en achter een standbeeld dat bestaat uit soldaten in actie. Op dat dak staat helemaal geen beeld en al helemaal geen van Legionairs of soldaten van het Rode leger. Toch komt dat beeld me bekend voor. Het heeft iets weg van het beeld Broederschap uit het park voor het Centraal station, maar dat is het zeker niet. Misschien gaat het om Het Atoomtijdperk uit 1958. Het beeld van Vincenc Makovský heeft ooit het Tsjechoslowaakse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Brussel opgesierd en staat nu voor het voormalige gebouw van het Federale vergadering, naast het Nationale museum. Maar goed, ze vluchten het Representatiehuis uit en dan begint de pret.
Het Representatiehuis staat ongeveer op het laagste gedeelte van het heuvelachtig Praag, aan de oostkant van de rivier Vltava. Ondanks de lage ligging gaan ze trappen af en pas als een gedeelte is afgelegd, blijkt dat ze de Praagse burcht afkomen, aan de andere kant van de rivier. Dit blijkt uit een stukje van de Nerudova dat ik herken. Dat is zo’n beetje de mooiste straat van Praag en moest natuurlijk wel in de film. Maar daar zijn wel trappen, maar niet met in het midden een trapleuning waarop je naar beneden kan skaten. Dergelijke trappen bestaan wel in Praag maar niet daar. Ik vermoed dat ze de trap bij Albertov gefilmd hebben, naast het voormalige Pathologische Instituut, gelegen ten zuiden van het Karelsplein. En zo kan ik nog wel even doorgaan. In elk geval kan ik niemand aanraden om aan de hand van een film een tocht door Praag te gaan maken. Ik heb me zelfs wel eens in een stad vergist.
Ik had ooit de film De ondraaglijke lichtheid van het bestaan gezien, naar de gelijknamige roman van Milan Kundera, zonder er maar een moment aan gedacht te hebben ooit naar Praag te gaan. In Praag immers speelde de film grotendeels. Toen ik dan voor de eerste keer in Praag was vroeg ik me af waar dan toch die badhuizen waren. Die waren niet in Praag zo bleek, de badhuizen in de film waren in Boedapest. In de roman komen dan ook geen badhuizen voor.
[Besluit het lezen van dit stuk met het beluister van Cheepnis op de cd Roxy & Elsewhere van Frank Zappa. Toen Václav Havel president van Tsjechië werd, wilde hij Zappa als minister van financiën aanstellen, wat niet is doorgegaan.]
Vorig jaar bleek zelfs een straat verderop, de straat Vojtĕšská, in een Russische straat te zijn veranderd (zie foto’s van de oorspronkelijke straat en als filmdecor).
Het heeft ook wel wat om in Praag de tram te pakken en om dan na een paar minuten in Londen te staan. Dan blijkt Námĕsti Miru (Plein van de vrede) een deel van Londen geworden te zijn, met de typische Engelse taxi’s en telefooncellen. Het is jammer dat ik zelden de gefilmde resultaten zie, maar als ik ze te zien krijg, is het vaak hilarisch. Voor de film wordt een niet bestaand Praag gecreëerd.
Op tv zijn vaak films of series te zien die in Praag spelen, te veel om ze uit elkaar te kunnen houden, maar sommige scènes zijn onvergetelijk. Zo wordt iemand geschaduwd en de tocht voert naar een café op het Kampa-eiland. De geschaduwde verdwijnt in het café bij de Duivelskreek, de ander wacht achter een boom totdat het object het café weer verlaat. Maar daar staat geen boom waarachter men zich kan verbergen, sterker nog, daar staat helemaal geen boom. Hiermee wordt de werkelijkheid nog op onschuldige wijze geholpen, maar het kan gekker.
In Mission Impossible zitten achtervolgingsscènes waarvan de beelden zodanig zijn gesneden dat er een heel ander Praag is ontstaan. Personages zitten in een café op het Oude stadsplein dat niet bestaat, in elk geval niet daar. Maar pas geleden viel ik halverwege in een film op een Duitse tv-zender en ik dacht Praag te herkennen. Ik bleef belangstellend kijken, vanwege Praag. Het bleek om XXX-Triple X (VS 2002) te gaan met louter voor mij onbekende acteurs en een verhaal dat ik niet kan navertellen, maar dat er ook eigenlijk niet toe doet, geloof ik. Het bleek inderdaad in Praag te spelen, tenminste deels en dat was lachen.
Op een gegeven moment zitten een man en een vrouw in het restaurant van Obeční dům, ook wel bekend als het Representatiehuis, een nogal filmgeniek gebouw. Er wordt de vrouw telefonisch medegedeeld dat de man met wie ze aan tafel zit een geheim agent is en dat hij vermoord gaat worden door een sluipschutter. De betreffende sluipschutter zit op het dak van het gebouw tegenover het Representatiehuis en heeft zich verstopt in en achter een standbeeld dat bestaat uit soldaten in actie. Op dat dak staat helemaal geen beeld en al helemaal geen van Legionairs of soldaten van het Rode leger. Toch komt dat beeld me bekend voor. Het heeft iets weg van het beeld Broederschap uit het park voor het Centraal station, maar dat is het zeker niet. Misschien gaat het om Het Atoomtijdperk uit 1958. Het beeld van Vincenc Makovský heeft ooit het Tsjechoslowaakse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Brussel opgesierd en staat nu voor het voormalige gebouw van het Federale vergadering, naast het Nationale museum. Maar goed, ze vluchten het Representatiehuis uit en dan begint de pret.
Het Representatiehuis staat ongeveer op het laagste gedeelte van het heuvelachtig Praag, aan de oostkant van de rivier Vltava. Ondanks de lage ligging gaan ze trappen af en pas als een gedeelte is afgelegd, blijkt dat ze de Praagse burcht afkomen, aan de andere kant van de rivier. Dit blijkt uit een stukje van de Nerudova dat ik herken. Dat is zo’n beetje de mooiste straat van Praag en moest natuurlijk wel in de film. Maar daar zijn wel trappen, maar niet met in het midden een trapleuning waarop je naar beneden kan skaten. Dergelijke trappen bestaan wel in Praag maar niet daar. Ik vermoed dat ze de trap bij Albertov gefilmd hebben, naast het voormalige Pathologische Instituut, gelegen ten zuiden van het Karelsplein. En zo kan ik nog wel even doorgaan. In elk geval kan ik niemand aanraden om aan de hand van een film een tocht door Praag te gaan maken. Ik heb me zelfs wel eens in een stad vergist.
Ik had ooit de film De ondraaglijke lichtheid van het bestaan gezien, naar de gelijknamige roman van Milan Kundera, zonder er maar een moment aan gedacht te hebben ooit naar Praag te gaan. In Praag immers speelde de film grotendeels. Toen ik dan voor de eerste keer in Praag was vroeg ik me af waar dan toch die badhuizen waren. Die waren niet in Praag zo bleek, de badhuizen in de film waren in Boedapest. In de roman komen dan ook geen badhuizen voor.
[Besluit het lezen van dit stuk met het beluister van Cheepnis op de cd Roxy & Elsewhere van Frank Zappa. Toen Václav Havel president van Tsjechië werd, wilde hij Zappa als minister van financiën aanstellen, wat niet is doorgegaan.]
zaterdag 28 mei 2011
Levenswandel 3 Taalles
Taalles
Integreren doe je zelf. Of je doet het niet. Tsjechische taalles is in Praag op vele plaatsen te volgen, maar waar dan ook, er is nauwelijks een docent die een andere taal dan het Tsjechisch kan of wil spreken, een taal die wel enige toelichting vereist.
Het leerzame vertalen van teksten is daardoor onmogelijk, niet door rationalisering en zuinigheid zoals in Nederland, maar door onvermogen en onwil. Het leren van de zes naamvallen blijft dan ook een zeer abstract evenement, wiskunde is er niets bij. Daarom wordt vaak gezegd dat het beter is de taal horizontaal te leren, in plaats van verticaal. Maar Katka wilde niets van welke methode dan ook weten, horizontaal noch verticaal. Ze vond het zonder meer dom van me dat ik na een half jaar nog geen vloeiend Tsjechisch sprak. Zij daarentegen sprak Frans, Italiaans en Engels en speelde weergaloos cello. Haar Engels klonk als dat van een Française en toen ik haar daarmee complimenteerde, werd ze boos. Door mijn compliment voelde zich op een soort fout betrapt en dit gebrek aan perfectie kon ze niet verdragen. Terwijl ik juist door haar uitspraak zo in Frankrijk had willen gaan wonen.
Een paar dagen na onze kennismaking kende ze al wat Nederlandse woorden en wist er zelfs verschillende zinnen mee te maken. Al meer dan ik na een half jaar in Praag presteren kon. Ik verdedigde me door te zeggen dat ik weinig tijd had, omdat ik veel over het land, de kunsten, de gewoontes en wat al niet wilde lezen en ook nog mijn vak moest bijhouden. Bovendien dwaalde ik veel liever door de Praagse straten dan woordjes te leren.
We spraken in principe Engels met elkaar, maar we wisten niet altijd alle woorden, zoals voor stoffer en blik. Om elkaar duidelijk te maken wat we aan het zoeken waren, keerden we terug naar wat waarschijnlijk de oorsprong van ons aller woordenschat is. We bootsten het geluid van het gewenste object na, fff en als dat niet volstond maakten we er ook nog een veegbeweging bij. Deze oplossing verhinderde niet mijn belofte na te komen om toch maar een cursus te gaan volgen, een intensieve cursus nog wel.
De intensieve taalcursus was inderdaad intensief. Het begon om 9 uur en dat was een compromis. De Tsjechische werkdag begint op zich veel vroeger; volgens velen een maatregel van de communisten, maar in werkelijkheid een maatregel van een Habsburgse keizer om te verhinderen dat Tsjechen tot diep in de nacht gaan zitten drinken. Maar ik denk dat het ook te maken heeft met het vroege ochtendlicht en de vroeg invallende duisternis, het levensritme is daarop afgestemd. In elk geval om 9 uur druppelde het lokaal vol en begonnen we aan de gesprekjes over wat we de avond daarvoor gedaan hadden en zo. Maar omdat we zo laat begonnen en omdat Tsjechen tussen de middag warm eten, hadden we om half een nog een uurtje te gaan. En dat vijf dagen per week.
Voor mij zat de intensiviteit in de samenstelling van de groep: een paar pientere meisjes uit Zuid-Korea, een dromerige Chinees, een Algerijn die met een Tsjechische was getrouwd en hem behalve veel schoonheid hem ook hulp bij de taalverwerving bood, een Witrus die in Israël was opgegroeid en verder behoorlijk wat Russen. Ze waren voor werk of studie naar Praag gekomen; in Nederland zouden ze gelukzoekers genoemd worden, geloof ik. Ik was enkel voor de stad gekomen, door in Praag te zijn had ik mijn geluk al gevonden.
Hoewel ik alleen maar een paar woorden met de Chinese jongen kon wisselen, pasten we wat dromerigheid wel bij elkaar. Ook wel wat betreft het tempo van taalverwerving, al was hij zo slim om zijn naam stevig te vertsjechen: Leoš. Even dacht ik dat het een eerbetoon aan Janáček was, maar van deze Moravische componist had hij nooit gehoord. Er was voor ons geen beginnen aan, aan het Tsjechisch leren.
Het tempo werd door de Russen bepaald. Grammatica en woordenschat waren geen probleem voor het Slavische broedervolk en voordat ik goed en wel doorhad wat de vierde naamval betekende en vooral hoe die toe te passen is, waren zij al bezig met gesprekjes waarin alle naamvallen druk toegepast werden en waarvan ik weinig begreep. Dit tot grote teleurstelling van Katka.
En van mijzelf. Hoewel de docenten het thuis oefenen sterk aanbevolen en mijn getob haar duidelijk geweest moest zijn, kwam het er niet van. Katka was vaak voor concerten weg en als ze thuis was, zat ze in de boeken vanwege een studie rechten die ze er als hobby bij deed. Waar ik dan wel in uitblonk was mijn kennis over het nieuwe vaderland, over de standbeelden die de parken opsierden, de straat, de schrijvers en componisten en ik had ogenschijnlijk het meest ingeburgerde leven: een hond, een vriendin, een eigen huis. Maar ik kon er niet over vertellen.
Mijn blokkade had alles te maken met mijn Nederlandse afkomst. Afkomstig uit zo’n klein taalgebied, kon ik me er niet toe zetten om een andere kleine taal te gaan leren. Bovendien heeft een Slavische taal werkelijk helemaal niets van doen met welke West-Europese taal dan ook, wat het leren extra moeilijk maakt. Bovendien zou ik het toch nooit zo goed onder de knie krijgen als Nederlands of het Engels, wat mij erg ontmoedigde. Misschien wel het meest fnuikende was dat ik vaak niet aan leren dacht, ik kan elke dag 100 romans bedenken die ik nog wil lezen, 20 boeken over geschiedenis, 35 over kunst en literatuur en 125 over architectuur en ga zo maar door. Ik heb gewoon geen tijd.
Bovenal had ik het gevoel dat de loop van de geschiedenis me dit taalobstakel voor de voeten geworpen had. Wil je een Tsjech op de kast krijgen dan moet je beginnen over hun stommiteit dat ze uit nationalisme hun tweetaligheid opgegeven hebben. Na de val van het Habsburgse rijk in 1918 zagen ze hun kans schoon om niet langer het Duits en het Tsjechisch te beheersen, waarvan één een wereldtaal is, maar om zich in een klein taalgebied op te sluiten.
Toch leer ik natuurlijk wel wat Tsjechisch. Maar ik versta niet altijd wat ze zeggen en dan is het grappig om te zien dat Tsjechen anders reageren dan Nederlanders. Als Nederlanders te maken hebben met iemand die hen niet begrijpt gaan ze harder praten, tot schreeuwen aan toe. Tsjechen verhogen hun volume niet, maar gaan sneller praten en verergeren daarmee deels het onbegrip. Maar het is hen niet kwalijk te nemen: Tsjechen zijn muzikaal en als je muzikaal bent ben je mathematisch sterk en als je met mathematica uit de voeten kunt, is grammatica evenmin een probleem.
Inmiddels heb ik zelfs in het Tsjechisch gedroomd, maar ik weet dus niet goed waarover.
Integreren doe je zelf. Of je doet het niet. Tsjechische taalles is in Praag op vele plaatsen te volgen, maar waar dan ook, er is nauwelijks een docent die een andere taal dan het Tsjechisch kan of wil spreken, een taal die wel enige toelichting vereist.
Het leerzame vertalen van teksten is daardoor onmogelijk, niet door rationalisering en zuinigheid zoals in Nederland, maar door onvermogen en onwil. Het leren van de zes naamvallen blijft dan ook een zeer abstract evenement, wiskunde is er niets bij. Daarom wordt vaak gezegd dat het beter is de taal horizontaal te leren, in plaats van verticaal. Maar Katka wilde niets van welke methode dan ook weten, horizontaal noch verticaal. Ze vond het zonder meer dom van me dat ik na een half jaar nog geen vloeiend Tsjechisch sprak. Zij daarentegen sprak Frans, Italiaans en Engels en speelde weergaloos cello. Haar Engels klonk als dat van een Française en toen ik haar daarmee complimenteerde, werd ze boos. Door mijn compliment voelde zich op een soort fout betrapt en dit gebrek aan perfectie kon ze niet verdragen. Terwijl ik juist door haar uitspraak zo in Frankrijk had willen gaan wonen.
Een paar dagen na onze kennismaking kende ze al wat Nederlandse woorden en wist er zelfs verschillende zinnen mee te maken. Al meer dan ik na een half jaar in Praag presteren kon. Ik verdedigde me door te zeggen dat ik weinig tijd had, omdat ik veel over het land, de kunsten, de gewoontes en wat al niet wilde lezen en ook nog mijn vak moest bijhouden. Bovendien dwaalde ik veel liever door de Praagse straten dan woordjes te leren.
We spraken in principe Engels met elkaar, maar we wisten niet altijd alle woorden, zoals voor stoffer en blik. Om elkaar duidelijk te maken wat we aan het zoeken waren, keerden we terug naar wat waarschijnlijk de oorsprong van ons aller woordenschat is. We bootsten het geluid van het gewenste object na, fff en als dat niet volstond maakten we er ook nog een veegbeweging bij. Deze oplossing verhinderde niet mijn belofte na te komen om toch maar een cursus te gaan volgen, een intensieve cursus nog wel.
De intensieve taalcursus was inderdaad intensief. Het begon om 9 uur en dat was een compromis. De Tsjechische werkdag begint op zich veel vroeger; volgens velen een maatregel van de communisten, maar in werkelijkheid een maatregel van een Habsburgse keizer om te verhinderen dat Tsjechen tot diep in de nacht gaan zitten drinken. Maar ik denk dat het ook te maken heeft met het vroege ochtendlicht en de vroeg invallende duisternis, het levensritme is daarop afgestemd. In elk geval om 9 uur druppelde het lokaal vol en begonnen we aan de gesprekjes over wat we de avond daarvoor gedaan hadden en zo. Maar omdat we zo laat begonnen en omdat Tsjechen tussen de middag warm eten, hadden we om half een nog een uurtje te gaan. En dat vijf dagen per week.
Voor mij zat de intensiviteit in de samenstelling van de groep: een paar pientere meisjes uit Zuid-Korea, een dromerige Chinees, een Algerijn die met een Tsjechische was getrouwd en hem behalve veel schoonheid hem ook hulp bij de taalverwerving bood, een Witrus die in Israël was opgegroeid en verder behoorlijk wat Russen. Ze waren voor werk of studie naar Praag gekomen; in Nederland zouden ze gelukzoekers genoemd worden, geloof ik. Ik was enkel voor de stad gekomen, door in Praag te zijn had ik mijn geluk al gevonden.
Hoewel ik alleen maar een paar woorden met de Chinese jongen kon wisselen, pasten we wat dromerigheid wel bij elkaar. Ook wel wat betreft het tempo van taalverwerving, al was hij zo slim om zijn naam stevig te vertsjechen: Leoš. Even dacht ik dat het een eerbetoon aan Janáček was, maar van deze Moravische componist had hij nooit gehoord. Er was voor ons geen beginnen aan, aan het Tsjechisch leren.
Het tempo werd door de Russen bepaald. Grammatica en woordenschat waren geen probleem voor het Slavische broedervolk en voordat ik goed en wel doorhad wat de vierde naamval betekende en vooral hoe die toe te passen is, waren zij al bezig met gesprekjes waarin alle naamvallen druk toegepast werden en waarvan ik weinig begreep. Dit tot grote teleurstelling van Katka.
En van mijzelf. Hoewel de docenten het thuis oefenen sterk aanbevolen en mijn getob haar duidelijk geweest moest zijn, kwam het er niet van. Katka was vaak voor concerten weg en als ze thuis was, zat ze in de boeken vanwege een studie rechten die ze er als hobby bij deed. Waar ik dan wel in uitblonk was mijn kennis over het nieuwe vaderland, over de standbeelden die de parken opsierden, de straat, de schrijvers en componisten en ik had ogenschijnlijk het meest ingeburgerde leven: een hond, een vriendin, een eigen huis. Maar ik kon er niet over vertellen.
Mijn blokkade had alles te maken met mijn Nederlandse afkomst. Afkomstig uit zo’n klein taalgebied, kon ik me er niet toe zetten om een andere kleine taal te gaan leren. Bovendien heeft een Slavische taal werkelijk helemaal niets van doen met welke West-Europese taal dan ook, wat het leren extra moeilijk maakt. Bovendien zou ik het toch nooit zo goed onder de knie krijgen als Nederlands of het Engels, wat mij erg ontmoedigde. Misschien wel het meest fnuikende was dat ik vaak niet aan leren dacht, ik kan elke dag 100 romans bedenken die ik nog wil lezen, 20 boeken over geschiedenis, 35 over kunst en literatuur en 125 over architectuur en ga zo maar door. Ik heb gewoon geen tijd.
Bovenal had ik het gevoel dat de loop van de geschiedenis me dit taalobstakel voor de voeten geworpen had. Wil je een Tsjech op de kast krijgen dan moet je beginnen over hun stommiteit dat ze uit nationalisme hun tweetaligheid opgegeven hebben. Na de val van het Habsburgse rijk in 1918 zagen ze hun kans schoon om niet langer het Duits en het Tsjechisch te beheersen, waarvan één een wereldtaal is, maar om zich in een klein taalgebied op te sluiten.
Toch leer ik natuurlijk wel wat Tsjechisch. Maar ik versta niet altijd wat ze zeggen en dan is het grappig om te zien dat Tsjechen anders reageren dan Nederlanders. Als Nederlanders te maken hebben met iemand die hen niet begrijpt gaan ze harder praten, tot schreeuwen aan toe. Tsjechen verhogen hun volume niet, maar gaan sneller praten en verergeren daarmee deels het onbegrip. Maar het is hen niet kwalijk te nemen: Tsjechen zijn muzikaal en als je muzikaal bent ben je mathematisch sterk en als je met mathematica uit de voeten kunt, is grammatica evenmin een probleem.
Inmiddels heb ik zelfs in het Tsjechisch gedroomd, maar ik weet dus niet goed waarover.
vrijdag 20 mei 2011
De blobflop
Het gebouw bestaat niet en zal misschien zelfs nooit gebouwd worden, maar het heeft al wel het leven van zijn architect gekost. De ontwikkelingen omtrent het al dan niet realiseren van het baanbrekende ontwerp voor een nieuwe Nationale bibliotheek tart dan ook elke beschrijving. Toen Jan Kaplický (1937-2009) in 2007 de prijsvraag won voor de nieuwbouw van de Nationale bibliotheek werd tevens besloten om zijn ontwerp daadwerkelijk te gaan bouwen. Het gebouw, dat al snel naam Chobotnice ofwel de Octopus kreeg, zou in 2012 geopend worden, maar toen ging het mis.
Het gewaagde ontwerp was velen te gewaagd omdat het futuristisch was. Het bureau van Kaplický heette Future Systems en het ontwerp heeft ook wel iets van een octopus. Zoiets bestond nog niet in Praag en dat moest gezien de protesten maar zo blijven. Het struikelblok was niet zozeer het ontwerp zelf, maar de plaats waar het moest komen: op een heuvel tegenover de Praagse burcht, vlakbij het Spartastadion. De Nationale bibliotheek zou hoger worden dan de Vituskathedraal op het burchtterrein en omdat het qua vorm en kleur sterk afweek zou het deze historische omgeving teveel gaan domineren, zo vreesden president Václav Klaus en zijn slipdragers. Dit was een nieuw argument in Praag, bij veel nieuwbouw was het nooit te horen geweest. Kaplický, toen al 70 jaar, paste hier en daar zijn ontwerp aan door er een andere kleur aan te geven en door het te verkleinen, hij dacht zelfs mee over een locatie waar zijn ‘blob’ niet al te veel aanstoot zou geven. Maar met venijnige tegenstanders als president Klaus en de door hem opgehitste burgemeester Pavel Bém was het slecht kersen eten.Iedereen wist het: die Nationale bibliotheek van Jan Kapický gaat er nooit komen. Van Kaplický zou het in Praag bij het wit gestucte rechthoekige villaatje (1966-1968) blijven, nota bene gerealiseerd tijdens de communistische periode. Het staat op de heuvel in de straat Na Dobešce 1 in de wijk Braník. Het Woonhuis met atelier F. Dvořák is een functionalistisch en
vrijstaand villaatje met een curieuze entree; via de tuin komt men met een steile metalen trap op de verdieping waar de woonkamer en keuken zijn. Op de zelfde verdieping zijn nog twee slaapkamers voor de kinderen. Tussen de keuken en de woonkamer schoof Kaplický een multifunctionele scheidingswand met aan de ene kant een boekenkast met spiegel en aan de andere kant het keukenblok met een door de spiegel verborgen provisiekast.Een verdieping hoger is de slaapkamer van het echtpaar Dvořák, naast het atelier met de ketelruimte. Het platte dak bestaat uit stalen dragers waarop zinken platen gelegd zijn. Toen Kaplický van de villa vanwege zijn vertrek naar Engeland afscheid kwam nemen, was het nog niet klaar. In 1968 vertrok hij naar Engeland waar hij en E. Jiřičná werden opgenomen in het team van Renzo Piano en Richard Rogers. Ze werkten mee aan het ontwerp van het Centre Pompidou in Parijs. Later zette hij zijn architectenbureau Future Systems op.
Op een koude avond in januari stierf de architect aan een hartaanval op straat, enkele uren na de geboorte van zijn dochter. Hij stierf niet eens zo gek ver van de plaats waar zijn bibliotheek had moeten komen. Zoals het zo vaak gaat, betekende de dood van de internationaal gewaardeerde architect in eigen land een omwenteling in de appreciatie van zijn werk. Er ontstond luide en stille diplomatie. Zeker toen een stadje in het zuiden van Tsjechië, České Budĕjovice, het wel aandurfde een ontwerp van Kaplický te realiseren, een concertzaal wat nu al in de volksmond de Rog heet. Praag kon dan ook niet achterblijven en inmiddels had burgemeester Bém zich door verschillende corruptieschandalen en door zijn strijd tegen het ontwerp van de bibliotheek zo onmogelijk gemaakt dat zijn eigen partij, de ODS, er alles aan deed om van hem af te komen. Nu de top van ODS gezuiverd is en de ODS de gemeenteraadsverkiezingen stevig heeft verloren, blijkt de bouw van de bibliotheek toch bespreekbaar, al blijft de locatie natuurlijk onderwerp van discussie. Even is de mogelijkheid besproken om de Octopus op de plaats waar het standbeeld van Stalin gestaan heeft te bouwen. Een geweldige oplossing voor een locatie waarmee men al jaren niet weet wat er mee te doen. Maar vooral zou de Octopus er prachtig in het zicht staan.
De locatie komt tegemoet aan de wensen van het stadsbestuur. Men heeft ontdekt dat het de toeristenstroom ontbreekt aan goede hedendaagse architectuur. Daar is wel belangstelling voor maar er is geen architectuur van belang die de interesse kan bevredigen. Het enige wat een gestage stroom publiek trekt is het Dansende huis (1992-1996) aan Rašín-kade, het opvallendste gebouw van het postcommunistische tijdvak.Aan het einde van de jaren tachtig was de uit Joegoslavië afkomstige Vlado Milunić al bezig met een ontwerp waarin een hoektoren centraal zou staan. Door een Amerikaans bombardement waren de panden op de hoek onherstelbaar beschadigd. Toen begin jaren negentig het grondstuk aangekocht werd door verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden kreeg Milunić versterking van de Amerikaanse architect Frank O. Gehry. Het is onduidelijk wie van de twee architecten van doorslaggevend belang voor het uiteindelijke ontwerp was. Het op betonnen pijlers geplaatste hoekpand heeft twee torens, waarvan de rechter een golvende gesloten gevel heeft en de linker een aan de boven- en onderzijde uitkragende vliesgevel. Hoewel het pand afwijkt van de bestaande bebouwing zijn er toch pogingen ondernomen om het op zijn omgeving te laten aansluiten. Het interieur is overigens van de gevierde en eerder genoemde Eva Jiričná.
De publieke belangstelling voor het niet echt geslaagde Dansende huis kan ik bevestigen, ik woon er vlakbij en als ik naar de Tesco ga, moet ik me vaak tussen de horde fotograferende mensen door een weg banen. Bovendien heb ik vele uren op het grasveldje naast het Dansende huis met mijn hondje Dáša doorgebracht, toen ze nog leefde. De Octopus moet er komen, al was het alleen al om architectonische redenen. Het is een ontwerp dat het resultaat is van een jarenlange ontwikkeling van een bedachtzame architect. Hoewel het een icoon moet worden, is het niet uit aanstellerij, als circusnummer gedacht en daaraan is zonder meer wereldwijd een groot tekort.
Het gewaagde ontwerp was velen te gewaagd omdat het futuristisch was. Het bureau van Kaplický heette Future Systems en het ontwerp heeft ook wel iets van een octopus. Zoiets bestond nog niet in Praag en dat moest gezien de protesten maar zo blijven. Het struikelblok was niet zozeer het ontwerp zelf, maar de plaats waar het moest komen: op een heuvel tegenover de Praagse burcht, vlakbij het Spartastadion. De Nationale bibliotheek zou hoger worden dan de Vituskathedraal op het burchtterrein en omdat het qua vorm en kleur sterk afweek zou het deze historische omgeving teveel gaan domineren, zo vreesden president Václav Klaus en zijn slipdragers. Dit was een nieuw argument in Praag, bij veel nieuwbouw was het nooit te horen geweest. Kaplický, toen al 70 jaar, paste hier en daar zijn ontwerp aan door er een andere kleur aan te geven en door het te verkleinen, hij dacht zelfs mee over een locatie waar zijn ‘blob’ niet al te veel aanstoot zou geven. Maar met venijnige tegenstanders als president Klaus en de door hem opgehitste burgemeester Pavel Bém was het slecht kersen eten.Iedereen wist het: die Nationale bibliotheek van Jan Kapický gaat er nooit komen. Van Kaplický zou het in Praag bij het wit gestucte rechthoekige villaatje (1966-1968) blijven, nota bene gerealiseerd tijdens de communistische periode. Het staat op de heuvel in de straat Na Dobešce 1 in de wijk Braník. Het Woonhuis met atelier F. Dvořák is een functionalistisch en
vrijstaand villaatje met een curieuze entree; via de tuin komt men met een steile metalen trap op de verdieping waar de woonkamer en keuken zijn. Op de zelfde verdieping zijn nog twee slaapkamers voor de kinderen. Tussen de keuken en de woonkamer schoof Kaplický een multifunctionele scheidingswand met aan de ene kant een boekenkast met spiegel en aan de andere kant het keukenblok met een door de spiegel verborgen provisiekast.Een verdieping hoger is de slaapkamer van het echtpaar Dvořák, naast het atelier met de ketelruimte. Het platte dak bestaat uit stalen dragers waarop zinken platen gelegd zijn. Toen Kaplický van de villa vanwege zijn vertrek naar Engeland afscheid kwam nemen, was het nog niet klaar. In 1968 vertrok hij naar Engeland waar hij en E. Jiřičná werden opgenomen in het team van Renzo Piano en Richard Rogers. Ze werkten mee aan het ontwerp van het Centre Pompidou in Parijs. Later zette hij zijn architectenbureau Future Systems op.
Op een koude avond in januari stierf de architect aan een hartaanval op straat, enkele uren na de geboorte van zijn dochter. Hij stierf niet eens zo gek ver van de plaats waar zijn bibliotheek had moeten komen. Zoals het zo vaak gaat, betekende de dood van de internationaal gewaardeerde architect in eigen land een omwenteling in de appreciatie van zijn werk. Er ontstond luide en stille diplomatie. Zeker toen een stadje in het zuiden van Tsjechië, České Budĕjovice, het wel aandurfde een ontwerp van Kaplický te realiseren, een concertzaal wat nu al in de volksmond de Rog heet. Praag kon dan ook niet achterblijven en inmiddels had burgemeester Bém zich door verschillende corruptieschandalen en door zijn strijd tegen het ontwerp van de bibliotheek zo onmogelijk gemaakt dat zijn eigen partij, de ODS, er alles aan deed om van hem af te komen. Nu de top van ODS gezuiverd is en de ODS de gemeenteraadsverkiezingen stevig heeft verloren, blijkt de bouw van de bibliotheek toch bespreekbaar, al blijft de locatie natuurlijk onderwerp van discussie. Even is de mogelijkheid besproken om de Octopus op de plaats waar het standbeeld van Stalin gestaan heeft te bouwen. Een geweldige oplossing voor een locatie waarmee men al jaren niet weet wat er mee te doen. Maar vooral zou de Octopus er prachtig in het zicht staan.
De locatie komt tegemoet aan de wensen van het stadsbestuur. Men heeft ontdekt dat het de toeristenstroom ontbreekt aan goede hedendaagse architectuur. Daar is wel belangstelling voor maar er is geen architectuur van belang die de interesse kan bevredigen. Het enige wat een gestage stroom publiek trekt is het Dansende huis (1992-1996) aan Rašín-kade, het opvallendste gebouw van het postcommunistische tijdvak.Aan het einde van de jaren tachtig was de uit Joegoslavië afkomstige Vlado Milunić al bezig met een ontwerp waarin een hoektoren centraal zou staan. Door een Amerikaans bombardement waren de panden op de hoek onherstelbaar beschadigd. Toen begin jaren negentig het grondstuk aangekocht werd door verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden kreeg Milunić versterking van de Amerikaanse architect Frank O. Gehry. Het is onduidelijk wie van de twee architecten van doorslaggevend belang voor het uiteindelijke ontwerp was. Het op betonnen pijlers geplaatste hoekpand heeft twee torens, waarvan de rechter een golvende gesloten gevel heeft en de linker een aan de boven- en onderzijde uitkragende vliesgevel. Hoewel het pand afwijkt van de bestaande bebouwing zijn er toch pogingen ondernomen om het op zijn omgeving te laten aansluiten. Het interieur is overigens van de gevierde en eerder genoemde Eva Jiričná.
De publieke belangstelling voor het niet echt geslaagde Dansende huis kan ik bevestigen, ik woon er vlakbij en als ik naar de Tesco ga, moet ik me vaak tussen de horde fotograferende mensen door een weg banen. Bovendien heb ik vele uren op het grasveldje naast het Dansende huis met mijn hondje Dáša doorgebracht, toen ze nog leefde. De Octopus moet er komen, al was het alleen al om architectonische redenen. Het is een ontwerp dat het resultaat is van een jarenlange ontwikkeling van een bedachtzame architect. Hoewel het een icoon moet worden, is het niet uit aanstellerij, als circusnummer gedacht en daaraan is zonder meer wereldwijd een groot tekort.
dinsdag 17 mei 2011
De Staatsgreep van een Tsjechische Napoleon
Een staatsgreep hoeft niet meer bloedig te zijn, dat is een compleet achterhaalde strategie. In Tsjechië blijkt de hedendaagse manier om aan de macht te komen veel sluipender te verlopen, maar toch kan de putschpleger die geruisloze tactiek moeilijk sluipend houden.
Als kolonels of bolsjewieken geen staatsgreep meer plegen, wie dan wel? In Tsjechië is daarop het antwoord gevonden. Na de Val van de Muur en de Fluwelen revolutie veranderde het Oostblok in Het Wilde Oosten. Het triomfalisme van het kapitalisme leidde tot de opheffing van de staat en de uitverkoop van staatsbedrijven, precies zoals dat in het westen ook het geval was. Een nieuwe elite was geboren en de staat machteloos. Mocht iemand ambities hebben om tot de maffia toe te treden of de wens hebben zijn eigen afdeling op te richten, dan boden de jaren negentig daartoe alle gelegenheid. De huidige president Václav Klaus was het beperkte brein achter de overgang van het socialistische naar het kapitalistische systeem en was bovendien medeoprichter van de ODS (Democratische Burgerpartij). Bij de ODS konden nieuwe en dubieuze eigenaren van de voormalige staatsbedrijven onderdak vinden, maar ook nationale en internationale lobbyisten en ander volk dat alles behalve het publieke belang wenste te dienen. De contacten tussen de partijtop en de maffia waren dan ook beslist geen publiek geheim. Maar ook in een corrupt land kun je te corrupt zijn.
De regering van ODS-er Mirek Topolánek graafde door een overmaat aan schandalen zijn eigen graf tegemoet. Zijn persoonlijke contacten met de maffiosi en lobbyisten brachten zijn regering in 2009 ten val. Voor de strijd om de kiezersgunst meldden zich twee nieuwe partijen die zich trachtten te profileren door de strijd tegen corruptie aan te gaan. De eerste is TOP 09 van prins Karel Schwarzenberg, vriend van toneelschrijver, dissident en voormalig president Václav Havel. De andere is VV (Vĕci veřejné, te vertalen als Publieke zaken, Openbare kwesties of misschien zelfs Publiek belang) van Radek John. Het viel meteen op dat de VV over een grenzeloos budget bleek te beschikken. Elke week kregen we een strak glanzend meerkleurendrukwerk in de vorm van een onafhankelijk tijdschrift in de bus.
(Foto) Premier Petr Nečas en president Václav Klaus (vlnr)
Is het cynisch of slim om in een partij te infiltreren dat precies dat wil verhinderen wat je als zakenman drijft? Deugen doet het niet, maar het is wel een logisch vervolg op het waanzinkapitalisme van eind jaren negentig. De staat raakte verzwakt, de bedrijven werden machtig en hun eigenaren rijk én machtig en wilden meer. Bovendien waren de oude politieke partijen door het kiezerspubliek uitgekotst en het zag er naar uit dat een partij als de VV het tijdens de verkiezingen goed zou gaan doen omdat ze zich tot fel tegenstander verklaarden van corruptie en ander ongemak. Een verkiezingsbelofte was snel gemaakt en na verkiezingswinst is de belofte snel vergeten. Het liet zich achteraf makkelijk verklaren.
De VV won, evenals TOP 09 en om aan de meerderheid te komen wilde verliezer ODS met Petr Nečas aan het hoofd graag aan een coalitie meewerken, bovendien kun je in een regering de kwalijke belangen beter verdedigen dan in de oppositiezetels. Het ging al meteen mis. De minister van verkeer, Vít Bárta van de VV, raakte al meteen in opspraak.
(Foto) Premier Petr Nečas en president Václav Klaus (vlnr)
Het waren niet zozeer zijn uitspraken tijdens een interview die weinig waardering wekten: ‘Mijn hobby’s zijn blondines en snelle auto’s’. Het waren evenmin de verkeersovertredingen die hij zijn chauffeur rijdend en stilstaand al de eerste dag van inauguratie toestond te maken. Het ging er vooral over dat hij als mede-eigenaar van het grootste beveiligingsbedrijf (ABL) van Tsjechië een warboel van de diverse belangen kon maken. Dat was nog vriendelijk uitgedrukt van wat later bekend zou worden.
(Tekening) Napoleon BonaBárta
Voor de schijn deed Vít Bárta een stap terug uit zijn bedrijf, maar inmiddels had hij er blijk van gegeven dat hij zich wel in Napoleon herkende. En verdraaid hij had uiterlijk ook wel wat van de Franse keizer. Niet alleen uiterlijk, zo deelde zijn vrouw in een open brief in de dagbladen mede. De blonde Kateřina Klasnová paste niet alleen in Bárta’s interessegebied, maar diende ook zijn interesses in de functie van partijvoorzitter van de VV. Hoe groot de slag voor de Tsjechische Napoleon was toen zij publiekelijk haar ontslag als voorzitter bekend maakte, weten we niet, maar dat ze haar besluit onderbouwde met de mededeling dat het dictatoriale gedrag van haar man niet langer meer te verdragen viel, moet hem in zijn kwaliteiten bevestigd hebben of hem een signaal hebben geleken: hij had niet alle pionnen altijd in zijn macht.
Niet alleen zijn vrouw knabbelde aan de sokkel van Napoleon, ook de pers begon het te dagen dat er een stramien, een netwerk, een strategie achter zakenman Bárta schuil ging. Als eigenaar van beveiligingsbedrijf ABL had hij al een beetje vooruit gewerkt en van tal van politici in het geheim opnames gemaakt. Van zoiets had de geheime dienst tijdens het communisme alleen maar kunnen dromen. Vooral toen bekend werd dat hij niet alleen mogelijke politieke tegenstanders bespioneerde, maar ook zijn vrienden van de VV. Dat moest hij ook wel doen, omdat het altijd wel handig is iemand te kunnen chanteren en iemand te kunnen chanteren is ook handig als er iets geheim moet blijven en als je mensen als pionnen wilt gebruiken. Maar het moet gezegd, hij chanteerde niet iedereen, er waren er ook die substantiële geldbedragen kregen. Nu willen jullie zeker onderhand wel weten wat er dan zo geheim gehouden moest worden en wat dat alles met die vermeende staatsgreep te maken heeft?
Directeur Bárta beschikte in zijn ABL over mensen in de top die hij wel om een boodschapje kon sturen. Dat waren natuurlijk precies die mensen die hij dan ook graag meenam toen hij als minister werd beëdigd. Op hoge posities binnen zijn ministerie en in bedrijven die veel met zijn ministerie te maken hadden, plaatste hij de zogenaamde Bárta-mannen. Zo ontstond een netwerk waarvan Bárta de touwtjes stevig in handen had. Van hen had hij dan ook niet zoveel te vrezen en voor zover ze uit de school wilden klappen, kon hij het lek met geld toedekken. Toch lekte het uit dat hij met miljoenen de partijkas gespekt had en in feite een politieke partij gekocht had. ABL kocht niet, of niet alleen, zoals veel bedrijven dat doen, andere bedrijven op om hun macht en winst te optimaliseren, maar ABL infiltreerde in een politieke partij, met de idee dat dit veel lucratiever zou zijn. Het is de hedendaagse variant op het grijpen van de macht, alles is voor geld te koop.
Inmiddels is Bárta afgetreden. Zijn blonde vrouw maakt nog deel uit van de partijtop, evenals Bárta. Nu het voorzitterschap vrijgekomen is, wil hij die functie op zich nemen. Dat is geen geheim, dat is een publieke zaak en wellicht is dat het ergste: iedereen weet en ziet het en het gaat gewoon door.
Als kolonels of bolsjewieken geen staatsgreep meer plegen, wie dan wel? In Tsjechië is daarop het antwoord gevonden. Na de Val van de Muur en de Fluwelen revolutie veranderde het Oostblok in Het Wilde Oosten. Het triomfalisme van het kapitalisme leidde tot de opheffing van de staat en de uitverkoop van staatsbedrijven, precies zoals dat in het westen ook het geval was. Een nieuwe elite was geboren en de staat machteloos. Mocht iemand ambities hebben om tot de maffia toe te treden of de wens hebben zijn eigen afdeling op te richten, dan boden de jaren negentig daartoe alle gelegenheid. De huidige president Václav Klaus was het beperkte brein achter de overgang van het socialistische naar het kapitalistische systeem en was bovendien medeoprichter van de ODS (Democratische Burgerpartij). Bij de ODS konden nieuwe en dubieuze eigenaren van de voormalige staatsbedrijven onderdak vinden, maar ook nationale en internationale lobbyisten en ander volk dat alles behalve het publieke belang wenste te dienen. De contacten tussen de partijtop en de maffia waren dan ook beslist geen publiek geheim. Maar ook in een corrupt land kun je te corrupt zijn.
De regering van ODS-er Mirek Topolánek graafde door een overmaat aan schandalen zijn eigen graf tegemoet. Zijn persoonlijke contacten met de maffiosi en lobbyisten brachten zijn regering in 2009 ten val. Voor de strijd om de kiezersgunst meldden zich twee nieuwe partijen die zich trachtten te profileren door de strijd tegen corruptie aan te gaan. De eerste is TOP 09 van prins Karel Schwarzenberg, vriend van toneelschrijver, dissident en voormalig president Václav Havel. De andere is VV (Vĕci veřejné, te vertalen als Publieke zaken, Openbare kwesties of misschien zelfs Publiek belang) van Radek John. Het viel meteen op dat de VV over een grenzeloos budget bleek te beschikken. Elke week kregen we een strak glanzend meerkleurendrukwerk in de vorm van een onafhankelijk tijdschrift in de bus.
(Foto) Premier Petr Nečas en president Václav Klaus (vlnr)
Is het cynisch of slim om in een partij te infiltreren dat precies dat wil verhinderen wat je als zakenman drijft? Deugen doet het niet, maar het is wel een logisch vervolg op het waanzinkapitalisme van eind jaren negentig. De staat raakte verzwakt, de bedrijven werden machtig en hun eigenaren rijk én machtig en wilden meer. Bovendien waren de oude politieke partijen door het kiezerspubliek uitgekotst en het zag er naar uit dat een partij als de VV het tijdens de verkiezingen goed zou gaan doen omdat ze zich tot fel tegenstander verklaarden van corruptie en ander ongemak. Een verkiezingsbelofte was snel gemaakt en na verkiezingswinst is de belofte snel vergeten. Het liet zich achteraf makkelijk verklaren.
De VV won, evenals TOP 09 en om aan de meerderheid te komen wilde verliezer ODS met Petr Nečas aan het hoofd graag aan een coalitie meewerken, bovendien kun je in een regering de kwalijke belangen beter verdedigen dan in de oppositiezetels. Het ging al meteen mis. De minister van verkeer, Vít Bárta van de VV, raakte al meteen in opspraak.
(Foto) Premier Petr Nečas en president Václav Klaus (vlnr)
Het waren niet zozeer zijn uitspraken tijdens een interview die weinig waardering wekten: ‘Mijn hobby’s zijn blondines en snelle auto’s’. Het waren evenmin de verkeersovertredingen die hij zijn chauffeur rijdend en stilstaand al de eerste dag van inauguratie toestond te maken. Het ging er vooral over dat hij als mede-eigenaar van het grootste beveiligingsbedrijf (ABL) van Tsjechië een warboel van de diverse belangen kon maken. Dat was nog vriendelijk uitgedrukt van wat later bekend zou worden.
(Tekening) Napoleon BonaBárta
Voor de schijn deed Vít Bárta een stap terug uit zijn bedrijf, maar inmiddels had hij er blijk van gegeven dat hij zich wel in Napoleon herkende. En verdraaid hij had uiterlijk ook wel wat van de Franse keizer. Niet alleen uiterlijk, zo deelde zijn vrouw in een open brief in de dagbladen mede. De blonde Kateřina Klasnová paste niet alleen in Bárta’s interessegebied, maar diende ook zijn interesses in de functie van partijvoorzitter van de VV. Hoe groot de slag voor de Tsjechische Napoleon was toen zij publiekelijk haar ontslag als voorzitter bekend maakte, weten we niet, maar dat ze haar besluit onderbouwde met de mededeling dat het dictatoriale gedrag van haar man niet langer meer te verdragen viel, moet hem in zijn kwaliteiten bevestigd hebben of hem een signaal hebben geleken: hij had niet alle pionnen altijd in zijn macht.
Niet alleen zijn vrouw knabbelde aan de sokkel van Napoleon, ook de pers begon het te dagen dat er een stramien, een netwerk, een strategie achter zakenman Bárta schuil ging. Als eigenaar van beveiligingsbedrijf ABL had hij al een beetje vooruit gewerkt en van tal van politici in het geheim opnames gemaakt. Van zoiets had de geheime dienst tijdens het communisme alleen maar kunnen dromen. Vooral toen bekend werd dat hij niet alleen mogelijke politieke tegenstanders bespioneerde, maar ook zijn vrienden van de VV. Dat moest hij ook wel doen, omdat het altijd wel handig is iemand te kunnen chanteren en iemand te kunnen chanteren is ook handig als er iets geheim moet blijven en als je mensen als pionnen wilt gebruiken. Maar het moet gezegd, hij chanteerde niet iedereen, er waren er ook die substantiële geldbedragen kregen. Nu willen jullie zeker onderhand wel weten wat er dan zo geheim gehouden moest worden en wat dat alles met die vermeende staatsgreep te maken heeft?
Directeur Bárta beschikte in zijn ABL over mensen in de top die hij wel om een boodschapje kon sturen. Dat waren natuurlijk precies die mensen die hij dan ook graag meenam toen hij als minister werd beëdigd. Op hoge posities binnen zijn ministerie en in bedrijven die veel met zijn ministerie te maken hadden, plaatste hij de zogenaamde Bárta-mannen. Zo ontstond een netwerk waarvan Bárta de touwtjes stevig in handen had. Van hen had hij dan ook niet zoveel te vrezen en voor zover ze uit de school wilden klappen, kon hij het lek met geld toedekken. Toch lekte het uit dat hij met miljoenen de partijkas gespekt had en in feite een politieke partij gekocht had. ABL kocht niet, of niet alleen, zoals veel bedrijven dat doen, andere bedrijven op om hun macht en winst te optimaliseren, maar ABL infiltreerde in een politieke partij, met de idee dat dit veel lucratiever zou zijn. Het is de hedendaagse variant op het grijpen van de macht, alles is voor geld te koop.
Inmiddels is Bárta afgetreden. Zijn blonde vrouw maakt nog deel uit van de partijtop, evenals Bárta. Nu het voorzitterschap vrijgekomen is, wil hij die functie op zich nemen. Dat is geen geheim, dat is een publieke zaak en wellicht is dat het ergste: iedereen weet en ziet het en het gaat gewoon door.
Abonneren op:
Posts (Atom)